10/1166 WIA + 10/3569 WIA
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2010, 08/1589 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.B. Weenink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 9 april 2010 heeft mr. T.A. Vetter, advocaat zich gesteld als nieuwe gemachtigde van appellant.
Bij brief van 26 april 2010 heeft mr. Vetter nadere gronden voor het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 22 juni 2010 een nieuw besluit genomen op het bezwaar van appellant.
Door appellant zijn nadere stukken ingebracht. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2011 waar appellant is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Vetter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Dijkstra.
1.1. Bij besluit van 28 juni 2007 heeft het Uwv ingaande 17 juli 2007 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend en de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 49,95%. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.2. Bij besluit van 25 mei 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant dient te worden vastgesteld op 64,31%. Aan dit besluit ligt ten grondslag een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts, die een expertise heeft laten verrichten door psychiater B. van den Berg. Naar aanleiding daarvan is de FML op 25 maart 2008 aangepast, conform de expertise, met een beperking op het item persoonlijk risico (niet beroepsmatig autorijden) en een urenbeperking van 20 uur per week. Op basis van de aangepaste
FML zijn door de bezwaararbeidsdeskundige de functies geduid van draadweefster/nadenlegster (SBC-code 264122), interieurverzorgster (SBC-code 111332), pakzaalmedewerker (SBC-code 111190) en de reserve functie warehouseemployee (SBC-code 111220).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaar van appellant dient te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het door de bezwaarverzekeringsarts uitgevoerde medisch onderzoek volledig en voldoende zorgvuldig is, maar dat het niet opnemen van een beperking in de FML op het onderdeel vervoer onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank was verder van oordeel dat de passendheid van de geduide functies, met uitzondering van de functie van draadweefster/nadenlegster (SBC-code 264122) onvoldoende was gemotiveerd.
3. In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar hetgeen hij reeds in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, gesteld dat hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant stelt dat hij in het geheel geen benutbare mogelijkheden heeft. Ook kan appellant zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de passendheid van de functie van draadweefster. Appellant stelt dat bij deze functie als bijzondere belasting bij aspect 1.9.7 (deadlines/productiepieken) vermeld staat: “Productietargets halen” en dat bij de door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven motivering van dit aspect niets wordt vermeld. Appellant acht het bestreden besluit om deze reden onvoldoende gemotiveerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant op 8 september 2011 een aantal nadere stukken ingebracht.
4. In reactie daarop heeft het Uwv op 20 september 2011 aanvullende rapportages overgelegd van de bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink en van de bezwaararbeidsdeskundige G.J.W. van der Hulst.
5. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 22 juni 2010 een nieuw besluit genomen op het bezwaar van appellant. Daartoe heeft een herbeoordeling plaatsgevonden door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige. Het bezwaar van appellant is wederom gegrond verklaard en appellant wordt per 17 juli 2007 voor 55 tot 65% arbeidsongeschikt geacht.
6. Appellant heeft aangegeven dat het besluit van 22 juni 2010 niet tegemoet komt aan zijn bezwaar.
7. De Raad overweegt het volgende.
7.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen inzake de zorgvuldigheid en volledigheid van het door de bezwaarverzekeringsarts uitgevoerde onderzoek naar de medische situatie van appellant op 17 juli 2007. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij zijn beoordeling informatie uit de behandelende sector betrokken, heeft aanvullend psychiatrisch onderzoek laten verrichten en met de resultaten daarvan rekening gehouden, evenals met de dagbehandeling gedurende een dag per week en met het medicijngebruik van appellant. Uit de door appellant op 8 september 2011 ingebrachte stukken leidt de Raad, niet af dat er ten tijde hier in geding bij appellant sprake was van verdergaande beperkingen. De door de psychiater Ravelli vastgestelde posttraumatische stressstoornis was ook reeds geconstateerd door de in bezwaar geraadpleegde psychiater Van den Berg en als zodanig meegewogen door de bezwaarverzekeringsarts bij het opstellen van de FML. De overige stukken hebben betrekking op data gelegen na de datum in geding.
7.2. Evenals de rechtbank, is de Raad van oordeel dat met betrekking tot de geduide functie van draadweefster/nadenlegster (SBC-code 264122) door de bezwaararbeidsdeskundige afdoende is gemotiveerd dat deze functie, ondanks de markeringen als passend kan worden aangemerkt voor appellant. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn, met de brief van 20 september 2011 overgelegde rapportage van 19 september 2011, naar het oordeel van de Raad nogmaals afdoende toegelicht dat de vermelding “productie targets halen” niet betekent dat in deze functie sprake is van voor appellant niet realiseerbare productiepieken of deadlines.
7.3. Gelet op hetgeen onder 7.1 en 7.2 is overwogen komt de Raad dan ook tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
7.4. Aangezien het besluit van 22 juni 2010 niet volledig tegemoetkomt aan appellant, merkt de Raad, gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van appellant aan als mede gericht te zijn tegen dat besluit.
7.5. In zijn rapportage van 4 februari 2010, opgenomen als bijlage bij het besluit van 22 juni 2010, heeft de bezwaarverzekeringsarts door zijn toelichting dat het item vervoer (2.10) alleen het vervoer van en naar het werk betreft en appellant hiertoe ook gebruik kan maken van andere middelen van vervoer dan de eigen auto, naar het oordeel van de Raad voldoende gemotiveerd waarom hij op het aspect vervoer (2.10) in de FML geen beperking heeft aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft naar het oordeel van de Raad aannemelijk gemaakt dat het voorgaande niet strijdig is met de door hem aangenomen beperking op aspect 1.9.9 (persoonlijk risico) nu dit in de FML nader is toegelicht als betrekking hebbend op het niet beroepsmatig autorijden.
Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts aannemelijk gemaakt dat de FML van 25 maart 2008 geen wijziging behoefde.
7.6. Het Uwv heeft aan het besluit van 22 juni 2010 de onderstaande functies ten grondslag gelegd en deze voorzien van nadere motiveringen door de bezwaararbeidsdeskundige.
• Draadweefster/nadenlegster (SBC-code 264122); de signalering op item 1.9.7 deadlines/productiepieken, namelijk productietargets halen, is door de bezwaararbeidsdeskundige nader gemotiveerd, in deze functie komen niet veelvuldig spoedopdrachten voor, overleg heeft plaatsgevonden met de bezwaarverzekeringsarts welke heeft aangegeven dat appellant af en toe een spoedopdracht aan kan, de beperking geldt voor veelvuldige deadlines.
• Interieurverzorgster (SBC-code 111332); appellant is niet beperkt voor duwen-trekken, duwen tot en met 15 kilogramforce is mogelijk. Er dient een waskar van 100 kg te worden geduwd over tapijt en over de drempel van een lift. De bezwaararbeidsdeskundige heeft overlegd met de arbeidsdeskundig analist, de belasting op duwen/trekken is 15-20 kgf en komt een keer per dag voor. Na overleg met de bezwaarverzekeringsarts is vastgesteld dat er sprake is van een geringe overschrijding van de normaalwaarde, dit is geen probleem. De aspecten 1.9.8 (handelingstempo) en 5.6 (gebogen actief zijn) zijn door de bezwaararbeidsdeskundige nader gemotiveerd en voor appellant haalbaar te achten.
• Pakzaalmedewerkster (SBC-code 111190); in deze functie dient soms gewerkt te worden met scherpe messen en vorken. De beperking van appellant met betrekking tot het aspect “persoonlijk risico” betreft echter uitsluitend het beroepsmatig autorijden. In de oorspronkelijk geduide functie wordt 4x5,5 uur gewerkt. Appellant mag volgens de FML ten hoogste 4x5 uur werken. Aan het besluit van 22 juni 2010 is een andere functie (met dezelfde taakinhoud) uit deze SBC-code ten grondslag gelegd waarin 4x4,5 uur wordt gewerkt, daarmee is deze functie wat betreft omvang passend. De Raad is van oordeel dat met deze nadere toelichtingen de geduide functies afdoende zijn gemotiveerd.
7.7. In zijn rapportage van 19 september 2011 is door de bezwaararbeidsdeskundige uitgebreid ingegaan op de door appellant in zijn brief van 8 september 2011 aangevoerde standpunten op arbeidsdeskundig gebied. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige de argumenten van appellant daarmee overtuigend weerlegd.
7.8. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het beroep van appellant dat is gericht tegen het besluit van 22 juni 2010 niet slaagt.
8. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 22 juni 2010 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en H.G. Rottier en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2011.
(get.) M.A. van Amerongen.