ECLI:NL:CRVB:2011:BU1916

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1632 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld na een operatie en een auto-ongeluk. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Almelo. Appellant had zijn recht op ziekengeld verloren per 22 juli 2009, omdat hij in staat werd geacht zijn werk als productiemedewerker te hervatten. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zorgvuldig is uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft de medische situatie van appellant grondig onderzocht en de bevindingen van de huisarts en psycholoog meegenomen in haar beoordeling. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie dat appellant op de datum in geding geschikt was om zijn arbeid te verrichten. De Raad benadrukt dat de beoordeling uitsluitend betrekking heeft op de situatie op 22 juli 2009 en dat latere verslechteringen van de gezondheid van appellant niet in de beoordeling kunnen worden meegenomen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

10/1632 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 3 februari 2010, 09/1163 en 09/905 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J. Ligtenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. Ligtenberg nadere medische stukken ingezonden, waarop het Uwv op verzoek van de Raad heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ligtenberg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is via een uitzendbureau werkzaam geweest als productiemedewerker salades voor 40 uur per week bij Johma te Losser. Vanuit de situatie waarin hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving heeft hij zich op 15 oktober 2008 ziek gemeld in verband met een operatie aan zijn linker testikel waarbij een cyste werd verwijderd. Tevens was sprake van buikklachten en psychische klachten. Op 31 december 2008 is appellant betrokken geweest bij een auto ongeval, als gevolg waarvan hij nekklachten heeft. Appellant is op 24 maart 2009 en op 3 juli 2009 gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts C.J.M. de Wit. Deze verzekeringsarts heeft op basis van eigen medisch onderzoek en ontvangen informatie van de huisarts R.H. Meijerink van 13 juli 2009 geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een whiplash trauma en spanningsklachten, doch dat hij in staat moet worden geacht zijn arbeid als productiemedewerker weer te kunnen verrichten. Op basis van de verzekeringsgeneeskundige rapportages heeft het Uwv bij besluit van 16 juli 2009 vastgesteld dat appellant met ingang van 22 juli 2009 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2. Bij besluit van 17 augustus 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 juli 2009, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts M. Achterberg van 14 augustus 2009, ongegrond verklaard. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van dossierstudie, eigen medisch onderzoek en ontvangen informatie van de behandelend psycholoog H. Atalay van 26 juli 2009, geconcludeerd dat de visie van de primaire verzekeringsarts kan worden gevolgd. Met betrekking tot de whiplashklachten heeft de bezwaarverzekeringsarts bij onderzoek geen afwijkingen gevonden. Ook de curatieve sector kon bij onderzoek, waaronder röntgenonderzoek, geen anatomische afwijkingen vinden. Met betrekking tot de psychische klachten maakt de huisarts melding van surmenage. Volgens de behandelend psycholoog is sprake van spanningsklachten bij ongewenste kinderloosheid, relatieproblemen en andere psychosociale problematiek. Bij het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts kwam naar voren dat appellant gespannen en prikkelbaar is, maar dat er geen aanwijzingen waren voor evidente psychopathologie.
1.3. In beroep heeft appellant een brief van de huisarts Meijerink van 2 oktober 2009 en een brief van de behandeld psycholoog Atalay van 20 oktober 2009 overgelegd. In laatstgenoemde brief wordt melding gemaakt van relationele problemen, verhoogde prikkelbaarheid en depressieve klachten. In reactie hierop heeft de bezwaarverzekeringsarts Achterberg in zijn rapportage van 6 november 2009 gesteld dat hieruit wederom duidelijk wordt dat er sprake is van forse psychosociale problematiek met als gevolg psychische en psychosomatische klachten, maar dat geen sprake is van een dusdanig psychiatrisch ziektebeeld dat op basis daarvan appellant niet in staat zou zijn om te werken.
1.4. Appellant heeft in beroep ook twee brieven van de behandelend neuroloog dr. S.M. Manschot overgelegd. Daaruit blijkt dat bij aanvullend mri-onderzoek een kleine hernia met mogelijke compressie van de wortel C6 rechts is gevonden. Onduidelijk is in hoeverre dit de klachten van appellant bepaalt. Volgens neuroloog Manschot bestaat er nog steeds een hogere verdenking op myogene klachten in de nek- en schoudermusculatuur.
1.5. Naar aanleiding van deze informatie heeft de bezwaararbeidsdeskundige H.N.M. van Rhee, op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts, in zijn rapportage van 4 december 2009 een nadere omschrijving van het eigen werk van appellant als productiemedewerker opgesteld. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts Achterberg in haar rapportage van 7 december 2009 de belasting en de belastbaarheid naast elkaar gelegd en geconcludeerd dat het eigen werk van appellant passend is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 17 augustus 2009 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het onderzoek door het Uwv uit medisch oogpunt bezien zorgvuldig verricht. De rechtbank zag geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts Achterberg en de door haar getrokken conclusie dat appellant per 22 juli 2009 niet (meer) arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft dan ook terecht besloten dat appellant met ingang van 22 juli 2009 geen recht (meer) had op een ziekengeld.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Volgens appellant had het op de weg van de (bezwaar)verzekeringsarts gelegen om aanvullend psychologisch onderzoek te laten uitvoeren door een psycholoog, zodat de beperkingen van appellant met betrekking tot zijn psychische klachten duidelijk zouden zijn. Voorts heeft appellant gesteld dat zijn werk psychisch te belastend is. Ook ten aanzien van de nekklachten is appellant van mening dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte heeft geoordeeld dat het eigen werk van appellant passend is. Bovendien heeft de bezwaarverzekeringsarts volgens appellant onvoldoende gemotiveerd waarom hij op basis van de belastbaarheid en de belasting geschikt zou moeten worden geacht voor zijn eigen werk.
3.2. Appellant heeft in hoger beroep tevens nieuwe medische gegevens in geding gebracht. Dit betreft allereerst een brief van psychiater A.J.E. Bosman van 19 oktober 2010, waarin wordt gemeld dat bij appellant sprake is van forse pijnklachten na een ongeval. Daarnaast heeft hij herbelevingen, nachtmerries en is zijn stemming wanhopig. Door bijkomende problematiek (infertibiliteit, financiële problemen) is hij aan het eind van zijn Latijn en is er eigenlijk geen ingang voor een cognitieve behandeling. Volgens deze psychiater is bij appellant sprake van een aanpassingsstoornis met stemming- en angstklachten. In een brief van psychiater Bosman van 7 februari 2011 wordt tevens melding gemaakt van een partiële PTSS bij een premorbide vermoedelijk kwetsbare man. Volgens psychiater Bosman is appellant door het ongeval psychisch en sociaal totaal ontredderd en kan hij weinig geduld opbrengen bij zijn pogingen tot herstel. Zijn beperkte vaardigheden in de Nederlandse taal spelen hem daarbij parten. Appellant heeft tevens een brief van revalidatiearts dr. A.J. van Dijk van 26 april 2010 overgelegd waarin onder meer wordt vastgesteld dat bij appellant sprake is van een laat whiplashsyndroom, rugproblemen en PTSS.
3.3. De bezwaarverzekeringsarts Achterberg heeft in haar rapportages van 18 mei 2010 en 7 februari 2011 gereageerd op het hoger beroepschrift en de nader ingezonden medische stukken. Deze gegevens hebben haar geen aanleiding gegeven om het standpunt te wijzigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. In een geval als appellant wordt op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2. De bezwaararbeidsdeskundige Van Rhee heeft in zijn rapportage van 4 december 2009 een uitgebreide beschrijving gegeven van de werkzaamheden die appellant, voordat hij werkloos werd, als productiemedewerker gedurende 40 uur per week heeft verricht bij Johma te Losser. Appellant heeft deze werkbeschrijving niet betwist en evenmin gesteld dat de werkzaamheden verschillen van die bij een soortgelijke werkgever. Door uit te gaan van de werkzaamheden van de productiemedewerker salades heeft het Uwv voor het begrip “zijn arbeid” een juiste maatstaf aangenomen.
4.3. De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant medisch onderzocht en de bevindingen van de huisarts en de behandelend psycholoog bij haar beoordeling betrokken. De Raad kan het Uwv volgen in zijn standpunt dat er in het geval van appellant geen aanleiding was voor een aanvullend psychologisch onderzoek omdat op basis van het eigen medisch onderzoek en de ontvangen informatie van de huisarts en de behandelend psycholoog voldoende duidelijkheid bestond over appellants mogelijkheden tot functioneren.
4.4. Evenals de rechtbank heeft de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat appellant op 22 juli 2009 geschikt was om zijn arbeid te verrichten. In dit verband is het volgende van belang.
4.5. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage van 18 mei 2010 voldoende toegelicht waarom appellant ondanks zijn psychische klachten in staat moet worden geacht tot het verrichten van zijn arbeid. Appellant wordt geschikt geacht voor niet te zwaar psychisch belastende arbeid. Volgens de bezwaarverzekeringsarts kan bij psychisch belastend werk gedacht worden aan veelvuldige deadlines of productiepieken of werk met veelvuldige storingen en onderbrekingen. Tevens kan gedacht worden aan een item als veelvuldige conflicthantering en het omgaan met problemen van anderen. Blijkens de door de bezwaararbeidsdeskundige Van Rhee opgestelde werkomschrijving is daarvan in het werk van appellant geen sprake. Er is een dwingend tempo dat gevolgd moet worden en daarnaast een hoog handelingstempo, maar het gaat daarbij niet om complexe handelingen. Daarom kunnen deze handelingen volgens de bezwaarverzekeringsarts door appellant worden uitgevoerd. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om dit standpunt voor onjuist te houden.
4.6. Met betrekking tot de nekklachten heeft de bezwaarverzekeringsarts reeds in haar rapportage van 7 december 2009 toegelicht waarom deze voor appellant geen belemmering vormen om de eigen arbeid te verrichten. Appellant wordt in staat geacht werk te verrichten dat niet te zwaar nekbelastend is. Uit de door de bezwaararbeidsdeskundige opgestelde werkomschrijving blijkt dat men bij het werk als productiemedewerker voortdurend fysiek actief is, maar dat van zeer zware deeltaken geen sprake is. Hoofdbewegingen komen veel voor. Het gaat om draaibewegingen waarbij geen eindgrenzen worden bereikt. Er kan gemakkelijk gecompenseerd worden door met de romp mee te draaien of een voet te verplaatsen. Men hoeft niet naar boven te kijken. Aan de handmatige productielijn is wel sprake van een licht gebogen houding met het hoofd, wanneer men op het werk kijkt. Er is geen sprake van een echt statische belasting omdat er ook steeds afgewisseld wordt met een kleine draaibeweging zijwaarts.
4.7. In de aanvullende medische gegevens ziet de Raad geen grond voor een ander oordeel. Uit de brieven van de psychiater Bosman van 19 oktober 2010 en 7 februari 2011 blijkt niet dat deze een beschrijving geven van de medische toestand van appellant op de thans in geding zijnde datum. Hetzelfde geldt voor de brief van de revalidatiearts
dr. Van Dijk van 26 april 2010. Uit het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts en de informatie van de huisarts en de behandelend psycholoog blijkt niet dat de medische situatie van appellant op de datum in geding reeds zo ernstig was als in de aanvullende medische gegevens is beschreven. De Raad benadrukt dat in dit geding uitsluitend ter beoordeling voorligt of appellant op 22 juli 2009 in staat was om zijn arbeid te verrichten. Een mogelijke verslechtering van zijn medische toestand nadien kan bij die beoordeling geen rol spelen.
4.8. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.A. van Amerongen.
CVG