ECLI:NL:CRVB:2011:BT8658
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WAO-uitkering na toename van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een WAO-uitkering aanvroeg vanwege een toename van zijn arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 oktober 2011 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortkwam uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht op 14 februari 2011. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.P. de Witte, was niet verschenen op de zitting, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer. De Raad heeft de zaken gesplitst en afzonderlijk uitspraak gedaan.
De appellant had eerder een WAO-uitkering ontvangen tot 1 januari 2003 en verzocht om een nieuwe uitkering met ingang van 20 december 2004, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen. Het Uwv had op 15 september 2010 besloten om de appellant een WAO-uitkering toe te kennen, berekend op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad overweegt dat de rechtbank uitvoerig en goed gemotiveerd is ingegaan op de stellingen van de appellant. De Raad kan zich volledig verenigen met de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de argumenten van de appellant in hoger beroep niet nieuw zijn en niet leiden tot een ander oordeel. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 oktober 2011.