ECLI:NL:CRVB:2011:BT6629
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen Wajong-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een uitkering ontving op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 oktober 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 januari 2010. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 2 september 2008, waarin zijn Wajong-uitkering werd herzien vanwege inkomsten uit arbeid. Het Uwv had eerder, op 1 september 2008, al een besluit genomen over de anticumulatie van deze inkomsten met de Wajong-uitkering van appellant. De Raad oordeelde dat de beslissing van 2 september 2008 niet gericht was op zelfstandig rechtsgevolg en daarom niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat het bezwaar van appellant tegen deze beslissing niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van 20 januari 2009 ongegrond verklaard, maar de Raad kwam tot de conclusie dat de rechtbank dit niet had onderkend. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond, vernietigde het besluit van 20 januari 2009 en verklaarde het bezwaar tegen de beslissing van 2 september 2008 niet-ontvankelijk. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.242,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van appellant vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid van bezwaren in het bestuursrecht en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met besluiten die zelfstandig rechtsgevolg beogen.