ECLI:NL:CRVB:2011:BT6629

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-683 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen Wajong-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een uitkering ontving op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 oktober 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 januari 2010. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 2 september 2008, waarin zijn Wajong-uitkering werd herzien vanwege inkomsten uit arbeid. Het Uwv had eerder, op 1 september 2008, al een besluit genomen over de anticumulatie van deze inkomsten met de Wajong-uitkering van appellant. De Raad oordeelde dat de beslissing van 2 september 2008 niet gericht was op zelfstandig rechtsgevolg en daarom niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat het bezwaar van appellant tegen deze beslissing niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van 20 januari 2009 ongegrond verklaard, maar de Raad kwam tot de conclusie dat de rechtbank dit niet had onderkend. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond, vernietigde het besluit van 20 januari 2009 en verklaarde het bezwaar tegen de beslissing van 2 september 2008 niet-ontvankelijk. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.242,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van appellant vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid van bezwaren in het bestuursrecht en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met besluiten die zelfstandig rechtsgevolg beogen.

Uitspraak

10/683 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 januari 2010, 09/159 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 5 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaken 10/3193 Wajong en 10/684 tot en met 10/686 Wajong, plaatsgevonden op 24 augustus 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dieters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong. De Raad heeft de zaken na de sluiting van het onderzoek ter zitting gesplitst en zal in die zaken afzonderlijk uitspraak doen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 1 september 2008 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellant wegens inkomsten uit arbeid herzien over de periode van 1 september 2006 tot 17 november 2007 en van 15 januari 2008 tot 1 augustus 2008.
1.3. Bij brief van 2 september 2008 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn Wajong-uitkering, wegens inkomsten uit arbeid, met ingang van 15 januari 2008 wordt uitbetaald alsof hij 65 tot 80% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend.
1.4. Het bezwaar van appellant tegen de brief van 2 september 2008 is bij besluit van 20 januari 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 20 januari 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het Uwv had reeds bij besluit van 1 september 2008 beslist over de anticumulatie van inkomsten uit arbeid met de Wajong-uitkering van appellant vanaf 15 januari 2008. Daarom kan de beslissing van 2 september 2008 niet geacht worden te zijn gericht op zelfstandig rechtsgevolg. Gelet op het bepaalde in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de Raad van oordeel dat de beslissing van 2 september 2008 geen besluit is in de zin van voormeld artikel van de Awb.
4.2. Gezien het onder 4.1 gegeven oordeel had het Uwv het bezwaar van appellant tegen de beslissing van 2 september 2008 niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Raad zal daarom, met vernietiging van de aangevallen uitspraak en doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van appellant tegen het besluit van 20 januari 2009 gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 483,- in beroep en op € 437,- in hoger beroep. Tevens zal het Uwv de kosten die appellant redelijkerwijs in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken dienen te vergoeden. Deze kosten worden bepaald op
€ 322,-. Bij de berekening is een wegingsfactor van 0,5 toegepast vanwege de inhoudelijke samenhang met andere zaken en het samenvallen van een aantal proceshandelingen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 20 januari 2009;
Verklaart het bezwaar tegen de beslissing van 2 september 2008 niet-ontvankelijk;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant en de kosten die appellant in bezwaar heeft moeten maken tot een bedrag van in totaal € 1.242,-, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) I.J. Penning.
CVG