[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 mei 2010, 09/1185 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 5 oktober 2011
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaken 10/683 tot en met 10/686 Wajong, plaatsgevonden op 24 augustus 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dieters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
1.1. Appellant ontvangt sedert 1980 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Hij is bekend met een bipolaire affectieve stoornis. Appellant wordt in het kader van zijn re-integratie begeleid door Psychologisch Adviesbureau Heller B.V. (Heller). Hij is werkzaam als (taxi)chauffeur.
1.2. Op 15 november 2007 heeft het Uwv van Heller een rapportage, gedateerd 7 november 2007, ontvangen met als titel “Aanvraag scholing voor dhr. [Appellant]”. Daarin wordt verzocht om vergoeding van de kosten Basisopleiding directiechauffeur CCV D1 en Veiligheidsopleiding niveau B. De totale kosten van deze opleiding bedragen, inclusief examenkosten, € 10.845,-. In deze rapportage wordt onder het kopje “conclusie en advies” vermeld: “De opleiding voor directiechauffeur is een voor cliënt geschikte scholing en vergroot na succesvolle afronding de kans op een duurzame reïntegratie op de arbeidsmarkt in functies als chauffeur, van directeuren van grote bedrijven, leden van Raden van bestuur, commissarissen van de Koningin, ministers, etc. Geadviseerd wordt om akkoord te gaan met het thans voorliggende scholingsvoorstel en cliënt de scholingskosten te vergoeden.”
1.3. Naar aanleiding van deze aanvraag is appellant op 18 januari 2008 onderzocht door de verzekeringsarts A.J. Bruining-Westra. Zij heeft naar aanleiding daarvan een Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld.
1.4. Appellant heeft op 26 augustus 2008 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag. Bij besluit van 30 oktober 2008 heeft het Uwv dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 26 juni 2009 gegrond verklaard, waarbij het besluit van 30 oktober 2008 is vernietigd, met bepaling dat het Uwv alsnog op de aanvraag van 7 november 2007 dient te beslissen. Partijen hebben tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
1.5. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de arbeidsdeskundige M.G.G. Dijkstra onderzoek verricht en met appellant gesproken. De arbeidsdeskundige concludeert in zijn rapportage van 21 juli 2009: “Er bestaan gegronde twijfels over het beschikken over de juiste competenties voor deze functie bij cliënt (gesprekspartner van de opdrachtgever, te allen tijde inzetbaar zijn als de opdrachtgever dit verlangt, de administratie kunnen bijhouden van een eigen ZZP bedrijf als directie chauffeur, evenwichtige persoonlijkheid). Tevens zullen de inkomsten niet in verhouding staan met de opleidingskosten. Daarbij komt dat cliënt 2 maal eerder in scholing is geweest op kosten van het Uwv en haar voorlopers. Beide scholingstrajecten zijn voortijdig afgebroken, vanwege de beperkingen van cliënt. Daarbij komt dat het beleid van het Uwv gericht is op directe bemiddeling naar de arbeidsmarkt en niet op scholing. Cliënt heeft genoeg competentie en licht administratieve functie aan te kunnen en is tevens inzetbaar als (taxi)chauffeur”.
1.6. Bij besluit van 30 juli 2009 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen, onder verwijzing naar het rapport van arbeidsdeskundige Dijkstra.
1.7. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft de bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts een nader onderzoek verricht. In zijn rapportage van 28 oktober 2009 komt hij tot de conclusie dat de beslissing om appellant geen vergoeding toe te kennen voor de opleiding in stand kan blijven. De bezwaararbeidsdeskundige kan zich vinden in de twijfel van arbeidsdeskundige Dijkstra over de vraag of de functie van directiechauffeur past bij de functionele mogelijkheden van appellant. Volgens Coerts is een opleiding als directiechauffeur daarnaast niet nodig gelet op de arbeidsmogelijkheden die er nu al liggen. Appellant heeft een voltooide opleiding VWO en een aantal niet voltooide opleidingen op onder andere het gebied van bedrijfskunde en marketing. Met deze achtergrond qua opleiding ligt het voor de hand hem te bemiddelen naar bijvoorbeeld administratief werk. Blijkbaar is het voor cliënt ook haalbaar om in deeltijd als taxichauffeur te functioneren.
1.8. Bij besluit van 30 oktober 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Coerts.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 30 oktober 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank zag, uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid, geen grond het door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage gestelde voor onjuist te houden. Volgens de rechtbank heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage voldoende gemotiveerd en genoegzaam toegelicht dat een opleiding tot directiechauffeur niet nodig is gelet op de arbeidsmogelijkheden die al aanwezig zijn. De rechtbank heeft er in dit verband op gewezen dat appellant in staat is ook zonder deze opleiding werkzaamheden als (deeltijd)taxichauffeur te verrichten, zij het in een voor hem minder optimale arbeidsrechtelijke constructie.
3. In hoger beroep heeft appellant samengevat aangevoerd dat de inhoud van het door Heller uitgebrachte rapport het wettigt om voor de opleiding in aanmerking te komen. Aan dat rapport ligt een uitvoerig onderzoek naar alle factoren, in het bijzonder ook de medische, ten grondslag, maar het Uwv is in zijn besluitvorming volledig voorbij gegaan aan dit rapport, waarin wordt geconcludeerd dat de specifieke kenmerken van het werken als directiechauffeur die arbeid bij uitstek passend voor appellant doet zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 59d, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering recht heeft op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en, met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen, op de naar het oordeel van het Uwv noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
4.2. Evenals de rechtbank stelt de Raad voorop dat de in dit artikellid aan het Uwv toegekende beoordelingsvrijheid met zich brengt dat de wijze waarop het Uwv daarvan gebruik maakt in rechte terughoudend moet worden getoetst. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of het Uwv zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvraag van appellant voor vergoeding van de kosten van de Basisopleiding tot directiechauffeur CCV D1 en Veiligheidsopleiding niveau B dient te worden afgewezen.
4.3. De Raad is van oordeel dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom appellant op medische gronden niet in staat zou zijn een functie als directiechauffeur te vervullen. In het rapport “Aanvraag scholing voor dhr. [Appellant]” van 7 november 2007 heeft de loopbaancoach Schulte van Heller gemotiveerd uiteengezet waarom de functie van directiechauffeur bij uitstek geschikt zou zijn voor appellant en past bij diens kwaliteiten, affiniteiten en persoon. Zij heeft erop gewezen dat appellant in het personenvervoer, waarin hij thans werkzaam is, korte ritten maakt met diverse klanten wat hem onrustig maakt. In het directievervoer heeft appellant meer kans op langduriger en bestendiger opdrachtgevers. Appellant heeft de ervaring dat hij in een dergelijke functie meer energie krijgt en ook uitdagingen ziet, waardoor meer rust en evenwicht wordt bereikt. Appellant heeft er terecht op gewezen dat het Uwv in zijn besluitvorming volledig voorbij is gegaan aan dit rapport.
4.4. De Raad is van oordeel dat het Uwv wel voldoende heeft gemotiveerd dat een opleiding tot directiechauffeur niet noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling van appellant, gelet op de arbeidsmogelijkheden die hij nu reeds heeft. Appellant is in staat gebleken om zonder verdere opleiding een functie te verwerven op de arbeidsmarkt als
(taxi)chauffeur. Dit betekent dat de opleiding waarvoor appellant een vergoeding wil, niet de kortste weg naar werk is.
4.5. Het is begrijpelijk dat appellant graag als directiechauffeur wil werken en wellicht kan hij met de gevraagde opleiding een betere positie op de arbeidsmarkt verkrijgen. Dat neemt niet weg dat hij in zijn huidige functie van taxichauffeur reeds een volwaardig salaris kan verdienen. Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij als (taxi)chauffeur (iets) meer kan verdienen dan hij aan Wajong-uitkering ontvangt. Vanuit dat oogpunt bezien is de opleiding tot directiechauffeur daarom niet noodzakelijk. Daarom is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv in redelijkheid de aanvraag van appellant voor vergoeding van de kosten van de Basisopleiding tot directiechauffeur CCV D1 en Veiligheidsopleiding niveau B heeft kunnen afwijzen.
4.6. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011.