ECLI:NL:CRVB:2011:BT6512

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/892 WAO + 11/4940 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid en proceskostenveroordeling in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv werd vastgesteld op minder dan 15%. Appellante, die sinds augustus 2002 werkzaam is als schoonmaakster, heeft in hoger beroep betoogd dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat de functies die aan haar zijn toegewezen niet passend zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 30 september 2011 behandeld en vastgesteld dat het Uwv in eerdere besluiten de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante onterecht laag heeft ingeschat. Na een herbeoordeling heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellante per 22 februari 2007 vastgesteld op 55-65%. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van 28 mei 2008 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 8 juli 2011 ongegrond werd verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1081,-- bedragen, en moet het Uwv het betaalde griffierecht van € 150,-- vergoeden. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid en de rol van medische rapportages in dit proces.

Uitspraak

10/892 + 11/4940 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 februari 2010, 08/1346 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.E. van Uitert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2011. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
De Raad heeft het onderzoek heropend en aan het Uwv gevraagd om een nadere toelichting op een van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
Het Uwv heeft naar aanleiding van deze vraagstelling een nieuw besluit op bezwaar van 8 juli 2011 genomen, dat bij brief van dezelfde datum is toegezonden.
Appellante heeft hierop bij brief van 9 augustus 2011 gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Na een herbeoordeling aan de hand van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSB), heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 16 januari 2007 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
1.3. Vervolgens heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 februari 2007 herbeoordeeld aan de hand van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (oSB), zoals dat voor 1 oktober 2004 luidde. In het besluit van 28 november 2007 stelde het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 februari 2007 onveranderd vast op minder dan 15%.
1.4. Bij besluit van 28 mei 2008 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 november 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep betoogt appellante, evenals in beroep, dat het Uwv haar medische beperkingen heeft onderschat en dat de geduide functies niet passend zijn.
3.2. Het Uwv heeft bij besluit van 8 juli 2011 (bestreden besluit 2) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 november 2007 alsnog gegrond verklaard en appellante met ingang van 22 februari 2007 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. Het Uwv heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport van bezwaararbeidsdeskundige J. Langius van 6 juli 2011. Langius komt in dit rapport tot de conclusie dat de functie dataprocessor niet geschikt is voor appellante en dat er onvoldoende geschikte functies resteren om een schatting op te kunnen baseren. Aan de hand van de inkomsten van appellante uit haar werkzaamheden als schoonmaakster heeft Langius de zogeheten praktische verdiencapaciteit van appellante berekend en de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 55,48%.
4.1. De Raad stelt in zijn beoordeling voorop dat het beroep tegen bestreden besluit 1 met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht moet worden geacht tegen bestreden besluit 2, omdat bestreden besluit 2 niet geheel aan het beroep tegemoet komt.
4.2. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen, omdat bestreden besluit 1 door het Uwv niet wordt gehandhaafd.
4.3. Vervolgens is de vraag aan de orde of bestreden besluit 2 op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag berust.
4.4. De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer vastgestelde belastbaarheid van appellante of aan de zorgvuldigheid van het door hem verrichte onderzoek. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts onder meer spreekuuronderzoek heeft verricht en expertiseonderzoek heeft laten verrichten door psychiater dr. S. Russo. Verder acht de Raad van belang dat de bezwaarverzekeringsarts heeft toegelicht waarom er geen noodzaak is om een urenbeperking aan te nemen. In dit verband is Zwemer ook ingegaan op de informatie afkomstig van de behandelaars T. de Vries en H.P. den Daas (GGZ Friesland) en die van psycholoog S. Elsenga. De Raad verwijst naar het rapport van Zwemer van 26 juni 2009 en acht de daarin weergegeven argumenten om op basis van deze informatie niet meer of andere beperkingen aan te nemen overtuigend.
4.5. Het in hoger beroep overgelegde rapport van psychiater O. Habekotté van 4 april 2011, bij wie appellante sinds 19 oktober 2010 onder behandeling is, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Bezwaarverzekeringsarts G.W. Egbers heeft in het rapport van 19 april 2011 uiteengezet dat de door Habekotté waargenomen ernstige depressie zich op de datum die thans in geding is (22 februari 2007) niet voordeed en merkt voorts op dat de door Habekotté noodzakelijk geachte beperkingen een sterke overlap vertonen met de door het Uwv aangenomen beperkingen.
4.6. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid, heeft de Raad geen reden om aan te nemen dat appellante niet duurzaam in staat zou zijn tot de door haar feitelijk verrichte schoonmaakwerkzaamheden in een omvang van circa 12 uur per week. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellante dit werk al sinds augustus 2002 verricht en dat de Raad niet is gebleken van structureel ziekteverzuim of problematisch functioneren in dit werk. Appellante heeft overigens ook niet bestreden dat zij tot dit werk in staat moet worden geacht. Tegen het aan de berekening van de resterende verdiencapaciteit ten grondslag liggende maatmanloon en feitelijk verdiende loon zijn door appellante geen afzonderlijke gronden aangevoerd, zodat de Raad van de juistheid van deze berekening uitgaat.
4.7. De Raad komt tot de slotsom dat bestreden besluit 2 op een afdoende medische en arbeidskundige grondslag berust en dat het daartegen gerichte beroep ongegrond moet worden verklaard.
5. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden ter zake van kosten van rechtsbijstand begroot op € 644,-- in beroep en op € 437,-- in hoger beroep, in totaal € 1081,--
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 28 mei 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juli 2011 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1081,-- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 150,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) R.L. Rijnen.
IvR