ECLI:NL:CRVB:2011:BR6287

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6213 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 augustus 2011 uitspraak gedaan. Appellante had eerder een WAO-uitkering die was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het Uwv heeft deze uitkering ingetrokken op basis van de conclusie dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Dit besluit was gebaseerd op een medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd, waarbij de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts betrokken waren.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Ze heeft verschillende medische stukken ingediend ter ondersteuning van haar standpunt, waarin ze stelt dat ze zwaarder beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad heeft echter geen reden gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv zich heeft gebaseerd op dossieronderzoek, eigen medisch onderzoek en informatie van de behandelend sector.

De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar kwam tot de conclusie dat het Uwv adequaat heeft gehandeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de juistheid van de vastgestelde beperkingen voor appellante.

Uitspraak

08/6213 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 september 2008, 08/888 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een bezwaarverzekeringsarts ingezonden.
Bij brieven van 6 juli en 31 augustus 2010 heeft appellante de gronden van het hoger beroep aangevuld en stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2010, waar appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 13 augustus 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, ingaande 14 oktober 2007 ingetrokken, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Dit besluit berust op het standpunt van het Uwv dat appellante vanwege ‘tractus digestivusklachten e.c.i.’ en ‘overige gewrichtsklachten aspecifiek en niet objectiveerbaar’ beperkt is in haar belastbaarheid en met inachtneming van de voor haar in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 mei 2007 vastgestelde beperkingen geschikt te achten is voor de maatgevende arbeid van re-integratiedeskundige alsmede voor de voor haar door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Het Uwv heeft het verlies aan verdiencapaciteit op grond van de theoretische schatting berekend op 0,6%.
1.2. Bij besluit van 15 januari 2008 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 augustus 2007 ongegrond verklaard. Dit besluit berust op een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 11 januari 2008.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omvang van het geding in beroep beperkt is tot de aanspraken van appellante op een WAO-uitkering per 14 oktober 2007 en dat hetgeen appellante heeft gevorderd ten aanzien van een
WAO-uitkering per vier weken na 9 november 2003 buiten de omvang van het geding valt. De rechtbank heeft als haar oordeel uitgesproken dat het bestreden besluit op een zorgvuldige medische en arbeidskundige grondslag berust. Zij heeft daartoe overwogen dat bezwaarverzekeringsarts M. Carere bij rapporten van 11 januari en van 15 april 2008 gemotiveerd heeft toegelicht dat noch uit de beschikbare onderzoeksbevindingen noch uit de in beroep overgelegde rapporten van de behandelend chirurg-traumatoloog prof. dr. A.B. van Vugt van 11 januari 2008 en neuroradioloog dr. Ph. Pevenage van 28 januari 2008 een ander beeld omtrent de beperkingen en arbeidsmogelijkheden van appellante naar voren komt dan waarvan het Uwv is uitgegaan bij het nemen van het bestreden besluit.
3. In hoger beroep heeft appellante in essentie dezelfde gronden aangevoerd als zij in beroep heeft aangevoerd. Volgens appellante is het medisch onderzoek door het Uwv niet voldoende zorgvuldig geweest en heeft het Uwv haar medische beperkingen onderschat. Appellante heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat het Uwv bij de herbeoordeling is uitgegaan van een onjuiste en/of onvolledig voorgeschiedenis en anamnese en dat niet alle van behandelaars afkomstige informatie is betrokken bij zijn beoordeling. Verder heeft appellante betoogd dat zij ten gevolge van chronische ontstekingsklachten, vermoeidheidsklachten, darmklachten, beperkingen aan het bekken en de stuit, (met schildklierproblematiek samenhangende) gewrichtsklachten en een verminderde hartpompfunctie zwaarder beperkt is te achten dan is aangenomen door het Uwv. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt (medische) stukken ingezonden. Voorts heeft appellante een verzoek om schadevergoeding gedaan.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.1. De Raad heeft evenals de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.1.2. De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. De Raad overweegt daartoe dat de verzekeringsarts zich voor zijn oordeelsvorming gebaseerd heeft op dossieronderzoek, eigen medisch onderzoek en opgevraagde medische informatie van de behandelend sector. De bezwaarverzekeringsarts, die ter hoorzitting aanwezig was, heeft de behandelend huisarts geraadpleegd en heeft de in bezwaar toegezonden informatie van de behandelend osteopaat betrokken bij haar beoordeling. Anders dan appellante stelt, is het medisch onderzoek niet als onzorgvuldig te beoordelen om de enkele reden dat de door appellante toegezonden stukken van de niet-regulier erkende artsen, waaronder de arts
J.C. van Montfoort, niet hebben geleid tot een aanscherping van de beperkingen in de FML. Deze stukken zijn door het Uwv beoordeeld en meegewogen.
4.1.3. Het Uwv heeft appellante vanwege aspecifieke gewrichtsklachten beperkt geacht in haar belastbaarheid. De Raad is uit de afkomstige informatie van de behandelend internist-endocrinoloog niet gebleken dat het Uwv daarbij van onjuiste of te geringe beperkingen is uitgegaan. Uit diens brief van 26 april 2007 blijkt, zoals door de verzekeringsarts ook is vermeld in zijn rapport van 14 mei 2007, dat er bij appellante op dat moment onder het gebruik van thyrax geen sprake was van een hypothyreote situatie. De internist-endocrinoloog heeft geen verklaring kunnen geven voor de klachten van appellante. Het Uwv heeft appellante vanwege de geclaimde buik- en darmklachten beperkt geacht ten aanzien van fysiek zware/buikdrukverhogende arbeid. De Raad is niet gebleken dat deze beperkingen onjuist zijn.
De Raad ziet geen aanknopingspunten om te concluderen dat het Uwv de uit onderrugklachten en nekklachten voortvloeiende beperkingen van appellante heeft onderschat. De door appellante ter beoordeling van haar chronische bekkenpijn in januari 2008 geraadpleegde chirurg-traumatoloog heeft vastgesteld dat er bij appellante sprake was van een chronisch pijnbeeld dat mogelijk zijn verklaring vindt in fibromyalgie. De neuroradioloog Pevenage beschreef in zijn rapport van 28 januari 2008 dat een MR onderzoek had aangetoond dat er bij appellante sprake was van enige discusbulging, zonder aanwijzingen voor een significant discopathie conflict of kanaalstenose, en een hyperkyfose stand van het sacrum. Verder waren er geen afwijkingen in of rondom de bekken, het sacrum of de heupgewrichten. Een MR onderzoek van de cervicale wervelkolom door radioloog A.R. de Vries heeft geen evidente afwijkingen aan de nek aangetoond. De stukken van de behandelend sector hebben bezwaarverzekeringsarts Carere geen argumenten gegeven om meer beperkingen aan te nemen, omdat er in de FML van 14 oktober 2007 reeds uitgebreide beperkingen zijn aangegeven ten aanzien van fysiek belastende aspecten in arbeid. De bezwaarverzekeringsarts achtte deze beperkingen, ook met oog op de door de chirurg-traumatoloog genoemde chronische pijnklachten, adequaat. De Raad onderschrijft hetgeen de bezwaarverzekeringsarts in haar rapporten van 11 januari 2008 en 15 april 2008 dienaangaande heeft overwogen. De Raad heeft in het in hoger beroep toegezonden rapport van de cardioloog prof. dr. S.R.B. Heymans van 29 juni 2010 evenmin aanwijzingen gevonden dat appellante meer beperkt is dan is vastgesteld door het Uwv nu de daarin beschreven medische situatie niet ziet op de datum in geding.
4.2. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde beperkingen in de FML van 14 oktober 2007 is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat het Uwv bij rapport van 13 augustus 2007 van de arbeidsdeskundige genoegzaam heeft aangetoond dat appellante geschikt te achten is voor de maatgevende arbeid van
re-integratiedeskundige dan wel voor de voor haar geselecteerde functies.
4.3. Uit het hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011.
(get.) M.A. van Amerongen.
NW