ECLI:NL:CRVB:2011:BR4728

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6264 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WW-uitkering en informatievoorziening door re-integratiecoach

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die als zelfstandige werkzaam was. Appellant had een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, maar na melding van zijn volledige werkzaamheden als zelfstandige, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloten om de uitkering te beëindigen. Appellant ontving een voorschot op zijn uitkering en was zich bewust van de mogelijkheid dat zijn inkomsten als zelfstandige zouden worden verrekend met de WW-uitkering. Het Uwv heeft berekend dat appellant te veel uitkering heeft ontvangen, wat resulteerde in een terugvordering van € 12.356,-. Appellant heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond.

In hoger beroep betoogde appellant dat hij onvoldoende was voorgelicht door zijn re-integratiecoach over de gevolgen van zijn inkomsten als zelfstandige voor zijn WW-uitkering. Hij stelde dat hij, indien hij beter was geïnformeerd, andere beslissingen had genomen. Het Uwv betwistte deze claim en stelde dat er geen onjuiste mededelingen waren gedaan die het vertrouwen van appellant hadden kunnen wekken dat hij niets zou hoeven terugbetalen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen sprake was van uitdrukkelijke en ondubbelzinnige mededelingen van de re-integratiecoach die bij appellant gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De Raad concludeerde dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het inwinnen van informatie over de regelgeving en dat de onjuiste informatie van de re-integratiecoach niet leidde tot een gerechtvaardigd vertrouwen dat de verrekening van zijn inkomsten niet zou plaatsvinden. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

10/6264 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 oktober 2010, 09/5164 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.L.A. Thomas-Ackermann hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2011. Met voorafgaande kennisgeving zijn appellant en zijn gemachtigde niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is met ingang van 1 november 2006 uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Bij besluit van 3 januari 2007 heeft het Uwv appellant toestemming in de zin van artikel 77a van de WW verleend om gedurende een startperiode van zes maanden met behoud van uitkering werkzaamheden te gaan verrichten in zijn eigen bedrijf. Appellant is er daarbij op gewezen dat de uitkering over de startperiode zal worden betaald als voorschot en dat na afloop van de startperiode 70% van de inkomsten als zelfstandige met de WW-uitkering zal worden verrekend. Bij besluit van 20 september 2007 is de WW-uitkering beëindigd met ingang van 17 september 2007 omdat appellant aan zijn re-integratiecoach had gemeld met ingang van die datum volledig werkzaam te zijn als zelfstandige.
1.2. Op verzoek van het Uwv heeft appellant opgave gedaan van zijn inkomsten als zelfstandige in de jaren 2006 en 2007. Met toepassing van het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW (Besluit) heeft het Uwv berekend dat appellant een bedrag van € 12.356,- te veel aan WW-uitkering heeft ontvangen.
1.3. Bij besluit van 9 juli 2009 heeft het Uwv aan teveel ontvangen uitkering over de periode van 10 december 2006 tot en met 16 september 2007 het bedrag van € 12.356,- teruggevorderd. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van
16 november 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en aanleiding gezien de terugvordering te beperken tot een bedrag van € 7.401,80.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
3.1. Appellant bestrijdt in hoger beroep niet dat hij een bedrag van € 7.401,80 teveel aan WW-uitkering heeft ontvangen. Hij stelt echter dat de voorlichting die hij heeft gekregen over de verrekening van zijn inkomsten als zelfstandige met de WW-uitkering onvoldoende is geweest en dat hij, indien hij wel de juiste informatie had ontvangen, mogelijk andere (investerings)beslissingen zou hebben genomen. Hij is niet op de hoogte gesteld van de inhoud van het Besluit en heeft van de re-integratiecoach vernomen dat het gelet op zijn omzet zeer onwaarschijnlijk zou zijn dat hij iets zou moeten terugbetalen.
3.2. Het Uwv betwist dat appellant inadequaat is voorgelicht. Er zijn hem geen mededelingen gedaan die het Uwv aanleiding geven de terugvordering verder te beperken. Volgens het Uwv heeft de re-integratiecoach over de hoogte van een bedrag aan teveel ontvangen uitkering niets gezegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In geschil is of door het Uwv met de mededelingen van de re-integratiecoach bij appellant een in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat zijn inkomsten als zelfstandige niet tot terugvordering van de bij wijze van voorschot betaalbaar gestelde WW-uitkering zouden leiden.
4.2. Bij het verlenen van toestemming om met behoud van WW-uitkering werkzaamheden als zelfstandige te verrichten is appellant erop gewezen dat een deel van zijn inkomsten als zelfstandige achteraf met de uitkering zullen worden verrekend. In het besluit van 3 januari 2007 is vermeld dat appellant na de startperiode zal worden geïnformeerd over de verrekening van de inkomsten. Indien appellant op voorhand nadere informatie had willen ontvangen met betrekking tot de berekeningswijze had het op zijn weg gelegen om zich op de hoogte te stellen van de op de startperiode betrekking hebbende regelgeving. Hij had contact kunnen opnemen met de uitkeringsafdeling van het Uwv en kennis kunnen nemen van door het Uwv vervaardigd foldermateriaal over de startersregeling, dat - zoals de gemachtigde van het Uwv ter zitting heeft verklaard - vanaf oktober 2006 beschikbaar was.
4.3. De re-integratiecoach heeft appellant niet juist geïnformeerd toen hij tijdens de startperiode met appellant besprak dat de regeling nog in een experimentele fase verkeerde, er niets op papier stond en nog niet alles geheel duidelijk was met betrekking tot de wijze van verrekening van inkomsten als zelfstandige met een WW-uitkering. Maar deze onjuiste informatie kan bij appellant niet het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat de met het besluit van 3 januari 2007 aangekondigde verrekening na afloop van de startperiode in zijn geval achterwege zou blijven. In het feit dat de re-integratiecoach hem over de wijze van verrekening geen duidelijkheid kon verschaffen, had appellant eens te meer aanleiding kunnen zien daarover navraag bij de uitkeringsafdeling te doen.
4.4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is geweest van uitdrukkelijke en ondubbelzinnige mededelingen van de re-integratiecoach die bij appellant gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
4.5. De Raad volgt appellant niet in zijn betoog dat de gebrekkige informatievoorziening moet worden beoordeeld volgens de toetsingscriteria die het Uwv heeft opgesteld voor de herbeoordeling van zogenoemde ZZP-dossiers. Appellant behoort immers niet tot de groep van personen waarop die toetsingscriteria zien.
4.6. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R.L. Venneman.
KR