ECLI:NL:CRVB:2011:BR4689

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2981 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld na ontslag op staande voet en de beoordeling van nieuwe feiten

In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellant, die op 27 oktober 2006 op staande voet is ontslagen na een vechtpartij. Appellant heeft zich diezelfde dag ziek gemeld, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bij besluit van 21 december 2006 de ziekengelduitkering geweigerd. De reden hiervoor was dat appellant een benadelingshandeling had gepleegd, zoals bedoeld in artikel 45 van de Ziektewet (ZW). Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen deze weigering en heeft later, op 14 juli 2008, het Uwv verzocht om het eerdere besluit te herzien. Dit verzoek werd afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.

De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van appellant tegen de afwijzing van het Uwv ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn stellingen en voegde hij toe dat het Uwv zijn standpunt over zijn verwijtbare werkloosheid had gewijzigd in een andere zaak. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de brief van appellant van 14 juli 2008 als een herhaalde aanvraag moest worden beschouwd, maar dat het Uwv niet verplicht was om deze aanvraag opnieuw te toetsen als een oorspronkelijk besluit. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een herziening van het besluit rechtvaardigden. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de rechtbank werd in het gelijk gesteld. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding.

Uitspraak

09/2981 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 mei 2009, 08/1744 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.C.A.M. Bouts, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaak met nummer 10/5173 WW, plaatsgevonden op 27 juli 2011. Appellant en mr. Bouts zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In de zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 27 oktober 2006 in verband met betrokkenheid bij een vechtpartij op staande voet ontslagen. Hij heeft zich diezelfde dag ziek gemeld. Bij besluit van 21 december 2006 heeft het Uwv appellant per 27 oktober 2006 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) geweigerd.
1.2. Beslissend op het bezwaar van appellant heeft het Uwv bij besluit van 24 juli 2007 de weigering van ziekengeld gehandhaafd omdat appellant een benadelingshandeling heeft gepleegd als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW. Tegen het besluit van 24 juli 2007 heeft appellant geen beroep ingesteld.
1.3. Met een op 14 juli 2008 aan het Uwv gezonden brief met bijlagen heeft appellant het Uwv verzocht zijn besluit van 21 december 2006 te herzien.
1.4. Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft het Uwv het verzoek van 14 juli 2008 afgewezen.
1.5. Beslissend op het bezwaar van appellant heeft het Uwv bij besluit van 16 oktober 2008 het besluit van 7 augustus 2008 gehandhaafd op de grond dat appellant geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, zodat het verzoek van 14 juli 2008 kan worden afgewezen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 16 oktober 2008 ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn stellingen in beroep herhaald en tevens naar voren gebracht dat het Uwv op zijn besluit om hem geen ziekengeld toe te kennen zou moeten terugkomen omdat het Uwv hangende het beroep tegen een met betrekking tot appellant genomen besluit op grond van de Werkloosheidswet (WW) het standpunt heeft verlaten dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De brief van 14 juli 2008 moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met deze brief wordt immers, net als met de ziekmelding op 27 oktober 2006 door betrokkene, toekenning van een ZW-uitkering beoogd per 27 oktober 2006.
4.2. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRvB 13 mei 2008, LJN BD1880) is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
4.3. Ter ondersteuning van zijn verzoek om terug te komen van het besluit van 24 juli 2007 heeft appellant aangevoerd dat de kantonrechter bij vonnis van 25 juli 2007 zijn werkgever heeft veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 6.000,- en dat appellant, zoals blijkt uit brieven van het Arrondissementsparket Maastricht van 3 en
8 augustus 2007, in de strafzaak niet is aangemerkt als verdachte maar als benadeelde partij. Appellant heeft verder gewezen op een uitspraak van de Raad van 26 april 2006, LJN AW8523, in een zaak die naar zijn mening gelijkenis met die van hem vertoont.
4.4. De veroordeling van de werkgever tot schadevergoeding is enkel gebaseerd op de overweging dat de werkgever heeft gehandeld in strijd met zijn verplichting zich als een goed werkgever te gedragen door appellant niet te horen, alvorens hem op staande voet te ontslaan. Dat feit en die veroordeling door de kantonrechter doen niet af aan de grond waarop in het besluit van 21 december 2006 ziekengeld is geweigerd. Daarin heeft het Uwv appellant verweten dat hij een benadelingshandeling heeft gepleegd door in dat ontslag op staande voet te berusten en daarmee zijn aanspraak op loon heeft prijsgegeven.
Hetzelfde geldt voor de gang van zaken rond de vechtpartij en het gegeven dat appellant door de Arrondissementsparket Maastricht niet is aangemerkt als verdachte maar als benadeelde partij. In het vonnis van de kantonrechter en in de brieven van het Arrondissementsparket had het Uwv dan ook geen aanleiding behoren te zien zijn besluit van 21 december 2006 te herzien.
4.5. De stelling dat appellant, los van de perikelen die hebben plaatsgevonden, ook zou zijn ontslagen met een verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 26 april 2006 in een ander geding, is pas in de fase van beroep naar voren gebracht. Die stelling is niet nader onderbouwd. Het is bovendien vaste rechtspraak van de Raad dat met nieuwe feiten die pas in de fase van beroep of hoger beroep naar voren worden gebracht bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluiten geen rekening wordt gehouden (onder andere de uitspraak van 14 september 2007, LJN BB3594). Aan het feit dat het Uwv bij besluit van 3 augustus 2009 appellant alsnog per 1 december 2006 een WW-uitkering heeft toegekend, kan de Raad dan ook niet de betekenis hechten die appellant daaraan toegekend wenst te zien.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond om te oordelen dat het Uwv in dit geval geen toepassing zou mogen geven aan artikel 4:6 van de Awb.
4.7. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is er geen ruimte voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R.L. Venneman.
KR