ECLI:NL:CRVB:2011:BR4672

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5088 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag op staande voet

In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die op staande voet was ontslagen door zijn werkgever, ABN AMRO Bank N.V. Het ontslag volgde na een onderzoek door de afdeling Security & Fraud, waarbij appellant betrokken was bij kredietverleningen aan zichzelf, zijn echtgenote, een zus en een fictieve persoon. Het UWV weigerde de WW-uitkering met als reden dat de werkloosheid appellant in overwegende mate kon worden verweten. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het UWV zijn onderzoeksplicht had nageleefd en over voldoende gegevens beschikte om te concluderen dat er een dringende reden voor het ontslag was. De Raad nam de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat de gedragingen van appellant ernstig waren en in strijd met de procedurevoorschriften van de werkgever. De Raad oordeelde dat de overige omstandigheden, zoals de leeftijd van appellant en de duur van zijn dienstverband, niet voldoende waren om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen.

De Raad bevestigde dat het UWV terecht had besloten dat sprake was van verwijtbare werkloosheid in de zin van de WW, en dat appellant daarom geen recht had op een WW-uitkering. De uitspraak werd gedaan op 10 augustus 2011, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/5088 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juli 2010, 09/3399 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. El Assrouti, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is met ingang van 22 april 2002 in dienst getreden van ABN AMRO Bank N.V. (werkgever). Hij vervulde de functie van [functie]. Na een onderzoek door de afdeling Security & Fraud NL van de werkgever (Security & Fraud) heeft de werkgever appellant bij brief van 19 januari 2009 op staande voet ontslagen. Appellant heeft op 26 januari 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 18 februari 2009 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 19 januari 2009 blijvend geheel geweigerd wegens verwijtbare werkloosheid. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 23 juni 2009 (bestreden besluit). Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat aan de werkloosheid van appellant een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten grondslag lag en dat appellant ter zake een verwijt kon worden gemaakt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het Uwv heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht, over voldoende gegevens beschikte om vast te stellen of aan de werkloosheid van appellant een dringende reden ten grondslag lag en zich op basis van de stukken terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een dringende reden als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW in samenhang met artikel 7:678, eerste lid, van het BW en daarom terecht appellant een WW-uitkering heeft geweigerd.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn bij de rechtbank ingenomen standpunt gehandhaafd. Dat komt erop neer dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest, dat de verwijten die de werkgever hem heeft gemaakt onterecht zijn en dat hij onder druk verklaringen heeft afgelegd aan de onderzoekers van Security & Fraud.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij voor de van toepassing zijnde bepalingen wordt verwezen naar de overwegingen 2.1 tot en met 2.4 van de aangevallen uitspraak.
4.1. Ten aanzien van het onderzoek door het Uwv heeft de rechtbank vastgesteld dat het Uwv het bestreden besluit onder andere heeft gebaseerd op de ontslagbrief van 19 januari 2009, de nadere toelichting daarop van Security & Fraud en de verklaringen van appellant van 24 december 2008, 5 januari 2009 en 13 januari 2009 en dat het Uwv appellant in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op de van de werkgever ontvangen stukken. De rechtbank was van oordeel dat het Uwv zijn onderzoeksplicht in acht heeft genomen en over voldoende gegevens beschikte om vast te stellen of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag lag. De Raad kan zich geheel verenigen met dit oordeel van de rechtbank en hij neemt dit over.
4.2. In overweging 3.4 van de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de in de ontslagbrief van de werkgever opgenomen verwijten aan appellant weergegeven. Deze zien op de bemoeienis die appellant heeft gehad met kredietverleningen en -verhogingen aan zichzelf, zijn echtgenote, een zus en een fictieve persoon. In overweging 3.5 heeft de rechtbank de onderbouwing van die verwijten, zoals neergelegd in het rapport van Security & Fraud van 8 juni 2009, opgenomen. De Raad verwijst naar deze overwegingen van de rechtbank en is met de rechtbank van oordeel dat de uit de rapportage van Security & Fraud blijkende gedragingen van appellant naar hun aard ernstig zijn en in strijd met de procedurevoorschriften van de werkgever, waarmee appellant bekend was. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant tegenover de door de werkgever verzamelde gegevens te weinig heeft gesteld om aan te nemen dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan die gedragingen. Van ontoelaatbare druk tijdens de gesprekken met appellant door onderzoekers van Security & Fraud is de Raad niet gebleken.
4.3. Met de rechtbank acht de Raad die gedragingen zo ernstig, dat het Uwv terecht heeft beslist dat van de werkgever redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst met appellant te laten voortduren. De Raad verenigt zich ook met de conclusie van de rechtbank in overweging 3.10 van de aangevallen uitspraak, dat de overige omstandigheden, zoals de leeftijd van appellant en de duur van zijn dienstverband niet zodanig zijn dat er gelet op het geheel van omstandigheden geen grond was voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden, en dat niet is gebleken dat de werkloosheid appellant niet in overwegende mate kan worden verweten. De Raad volgt de rechtbank dan ook in haar oordeel dat het Uwv terecht heeft beslist dat sprake was van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW en appellant terecht een WW-uitkering heeft geweigerd.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R.L. Venneman.
KR