ECLI:NL:CRVB:2011:BR4668

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5544 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de herziening van de WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 26 augustus 2009 het beroep van de appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 8 oktober 2008 besloten de aan appellant toegekende Ziektewet-uitkering te beëindigen, omdat hij weer in staat werd geacht om een of meer van de functies te vervullen die hem eerder waren voorgehouden in het kader van de herziening van zijn WAO-uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar op 9 december 2008 ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank de ernst van zijn klachten, met name zijn ernstige en chronische vermoeidheid, heeft miskend. Hij stelde dat hij niet in staat was om arbeid te verrichten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts P.R.S. Baidjoe had appellant op 8 oktober 2008 onderzocht en geconcludeerd dat hij geschikt was voor de functies die in het kader van de WAO waren geselecteerd. De bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter bevestigde deze conclusie na een onderzoek op 26 november 2008.

De Raad oordeelde dat er geen medische argumenten waren om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. De informatie van de huisarts van appellant, die sprak van zeer invaliderende moeheid, werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad concludeerde dat appellant op de datum in geding geschikt was voor ten minste één van de geselecteerde functies en dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

09/5544 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 26 augustus 2009, 09/79 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Tracey hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2011. Appellant is - met voorafgaande kennisgeving - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 8 oktober 2008 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd, omdat hij weer in staat wordt geacht een of meer van de functies te vervullen die hem bij de herziening van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in november 2007 zijn voorgehouden als voor hem geschikte functies.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 december 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank de ernst van zijn klachten heeft miskend en dat hij met name gelet op zijn ernstige en chronische vermoeidheid niet hersteld kan worden geacht. Vanwege zijn beperkingen was en is hij niet in staat tot het verrichten van zijn arbeid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient onder ‘zijn arbeid’ in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van zijn aanspraak op een uitkering op grond van de WAO. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de WAO.
4.2. Net als de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest, dan wel dat de uitkomst daarvan onjuist zou zijn. De verzekeringsarts P.R.S. Baidjoe heeft appellant op 8 oktober 2008 onderzocht en geconcludeerd dat appellant geschikt is voor de hem in het kader van de WAO geduide functies. De bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter heeft appellant op 26 november 2008 onderzocht en mede op grond van beschikbare medische informatie geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Ten aanzien van de vermoeidheidsklachten heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat niet aannemelijk is dat sprake is van een terugkeer van de burnout. Ten aanzien van de in beroep door appellant overgelegde informatie van de huisarts D.M.C. Rodenburg, die stelt dat sprake is van een zeer invaliderende en beperkende moeheid, heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 20 februari 2009 opgemerkt dat hem hiervan bij onderzoek niet is gebleken en dat voor deze ernst naar objectieve medische maatstaven geen grondslag bestaat. Uit eerder door de huisarts verstrekte informatie had de bezwaarverzekeringsarts al afgeleid dat de behandelend hematoloog de vermoeidheidsklachten niet vanuit chronische lymfatische leukemie (CLL) kan verklaren. De door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie biedt evenmin grond om het standpunt van het Uwv dat appellant op 8 oktober 2008 geschikt was voor ten minste één van de functies die voor hem zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de WAO, niet te volgen. Ten aanzien van de laboratoriumuitslagen, die slechts voor een deel betrekking hebben op de datum in geding, wijst de Raad erop dat de bezwaarverzekeringsarts beschikte over de laboratoriumuitslagen van de internist dr. M. van Marwijk Kooy van 23 oktober 2008 en dat de internist op basis van deze uitslagen heeft geconcludeerd dat de CLL evenmin de vermoeidheidsklachten kan verklaren. De laboratoriumuitslagen van 8 oktober 2008 bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat dit op die datum anders was. Hetgeen appellant in hoger beroep verder heeft aangevoerd kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R.L. Venneman.
JL