ECLI:NL:CRVB:2011:BR4668
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de herziening van de WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 26 augustus 2009 het beroep van de appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 8 oktober 2008 besloten de aan appellant toegekende Ziektewet-uitkering te beëindigen, omdat hij weer in staat werd geacht om een of meer van de functies te vervullen die hem eerder waren voorgehouden in het kader van de herziening van zijn WAO-uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar op 9 december 2008 ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank de ernst van zijn klachten, met name zijn ernstige en chronische vermoeidheid, heeft miskend. Hij stelde dat hij niet in staat was om arbeid te verrichten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts P.R.S. Baidjoe had appellant op 8 oktober 2008 onderzocht en geconcludeerd dat hij geschikt was voor de functies die in het kader van de WAO waren geselecteerd. De bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter bevestigde deze conclusie na een onderzoek op 26 november 2008.
De Raad oordeelde dat er geen medische argumenten waren om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. De informatie van de huisarts van appellant, die sprak van zeer invaliderende moeheid, werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad concludeerde dat appellant op de datum in geding geschikt was voor ten minste één van de geselecteerde functies en dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.