[Appellant] wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 22 december 2010, 10/547 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
Namens appellant heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2011. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
1.1. Appellant heeft zich op 7 oktober 2009 als werkzoekende bij Uwv WERKbedrijf Roermond laten registreren. Op 16 oktober 2009 heeft appellant een gesprek gevoerd met werkcoach H. Eisinger over zijn mogelijkheden om werk te vinden. Op 29 oktober 2009 heeft appellant een aanvraag om uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingediend. Appellant heeft bij punt 8 van het aanvraagformulier opgemerkt: “Heb 24-08 op Uwv werkbedrijf R’mond schriftelijk aanvraag ingediend”.
1.2. Bij brief van 3 november 2009 heeft het Uwv appellant verzocht voor 20 november 2009 het zogenoemde E 301 formulier, kopieën van de arbeidsovereenkomst, het ontslagbewijs en de loonstroken van zijn Griekse werkgever [naam bedrijf] (werkgever) van juli 2008 tot en met augustus 2009 in te zenden. Bij die brief was een vragenlijst gevoegd. Bij brief van 11 december 2009 heeft het Uwv dit verzoek herhaald, appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens in te zenden voor 21 december 2009 en hem op de gevolgen gewezen van het niet tijdig overleggen van de gevraagde stukken.
1.3. Bij besluit van 23 december 2009 heeft het Uwv de aanvraag van 29 oktober 2009 niet verder in behandeling genomen op de grond dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de ontbrekende gegevens en stukken aan het Uwv te doen toekomen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Volgens hem had hij op 24 augustus 2009 al een aanvraag om een WW-uitkering ingediend en daarbij kopieën van de arbeidsovereenkomst, het ontslagbewijs en de loonstroken van zijn werkgever overgelegd en was het niet mogelijk de gevraagde kopieën nogmaals toe te zenden. Bij besluit van 23 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Bij het Uwv is niets bekend van het indienen van een aanvraag met bewijsstukken op 24 augustus 2009. Volgens het Uwv is het de taak van appellant om er voor te zorgen dat de gegevens worden aangeleverd; na twee verzoeken heeft appellant geen van de benodigde gegevens aangeleverd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hier na te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij voor de van toepassing zijnde bepalingen wordt verwezen naar overweging 2.5 in de aangevallen uitspraak.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het om voor de beoordeling van de WW-aanvraag wezenlijke stukken ging en dat het op de weg van appellant lag om de gevraagde stukken over te leggen. Met de door appellant overgelegde brief van vestigingsmanager H. Marell van Uwv WERKbedrijf Roermond van 16 april 2010 en de telefoonnotitie van een gesprek dat werkcoach Eisinger op 29 oktober 2009 heeft gevoerd met een medewerkster van deurwaarderskantoor [naam] en Partners is niet aannemelijk gemaakt dat appellant, zoals hij stelt, op 24 augustus 2009 de door het Uwv gevraagde gegevens al had overgelegd. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat appellant redelijkerwijs niet (nogmaals) de beschikking kon krijgen over kopieën van de gevraagde stukken en die gegevens niet voor 21 december 2009 kon aanleveren. De door appellant gestelde problemen met het verkrijgen van stukken ontsloeg hem niet van zijn verantwoordelijkheid de bij de brief van 3 november 2009 gevoegde vragenlijst ingevuld binnen de gestelde termijn aan het Uwv te retourneren en, wat de overige stukken betreft, om actie te ondernemen om het E 301 formulier van het Griekse orgaan te ontvangen en originele of kopieën van de overige door het Uwv gevraagde stukken te verkrijgen. Uit niets blijkt dat appellant na ontvangst van de brief van het Uwv van 3 november 2009 tijdig actie heeft ondernomen.
4.3. Uit hetgeen is overwogen in 1.2 en 4.2 volgt dat het Uwv op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd was de buitenbehandelingstelling van de aanvraag van appellant te handhaven. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.