[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 maart 2010, 09/2527 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 27 juli 2011
Namens appellante heeft I.T. Martens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2011. Appellante en haar gemachtigde zijn verschenen. Namens het Uwv is verschenen mr. C. Roele.
1.1. Appellante heeft op 15 oktober 2008 een tegemoetkoming ingevolge de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI) aangevraagd.
1.2. Bij brief van 7 januari 2009 heeft het Uwv aan appellante het volgende meegedeeld:
“Helaas kunnen wij uw aanvraag nog niet beoordelen. Dat kan pas als vast staat dat u geen recht meer heeft op een WW-uitkering. Volgens onze informatie heeft nog recht op een WW uitkering tot en met 15 januari 2008.
Er zijn diverse mogelijkheden waardoor de datum van deze maximale uitkeringsduur kan verschuiven, denkt u bijvoorbeeld aan perioden van ziekte of werken tijdens de WW uitkeringsperiode.
Gezien het voorgaande willen wij u verzoeken ons een kopie van de WW brief te verzenden die u zult ontvangen als u de maximale WW duur heeft bereikt. Zodra wij deze gegevens van u ontvangen hebben zullen wij uw TRI aanvraag alsnog in behandeling nemen.”
Appellante heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt. Appellante heeft daarbij verzocht om vergoeding van de kosten van het bezwaar.
1.3. Bij besluit van 9 april 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de brief van 7 januari 2009 niet is gericht op enig rechtsgevolg nu daarin (slechts) wordt meegedeeld dat de TRI-aanvraag eerst kan worden beoordeeld als vaststaat dat geen recht meer bestaat op een WW-uitkering. Dat in de brief van 7 januari 2009 abusievelijk een verkeerde einddatum van de WW-uitkering is genoemd doet hieraan niet af aangezien bij besluit van 23 december 2008 al aan appellante was meegedeeld dat - bij een ongewijzigde situatie - recht op een WW-uitkering bestaat tot en met 16 maart 2009.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat ter zitting is gebleken dat appellante inmiddels een TRI-uitkering heeft ontvangen. Daarmee heeft appellante materieel geen belang meer bij een beoordeling van het bestreden besluit. Appellante beoogde met haar beroep immers een beslissing op haar aanvraag om een TRI-uitkering te bereiken. Nu ook overigens niet van enig resterend belang is gebleken, is het procesbelang van appellante bij het beroep komen te vervallen.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat de brief van 7 januari 2009 wel degelijk op rechtsgevolg is gericht en het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, was er voor appellante nog een rechtens te respecteren belang bij het verkrijgen van een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, namelijk in verband met de verzochte vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten van rechtsbijstand en het alsnog correct vaststellen van de rechten van appellante in het kader van de WW.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, brengt de omstandigheid dat alsnog een besluit is genomen op de aanvraag om toekenning van een TRI-uitkering niet mee dat het procesbelang was komen te vervallen. Zoals appellante terecht heeft aangevoerd, is dit belang - naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
15 december 2009, LJN BK6670) - nog gelegen in het door hem in het bezwaarschrift opgenomen verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar, welke vergoeding door het Uwv impliciet is geweigerd. Uit artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt immers dat, in een geval als hier aan de orde, voor inwilliging van dit verzoek slechts plaats is voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Dit betekent dat het verzoek niet kan worden toegewezen zonder dat eerst de rechtmatigheid van het bestreden besluit is beoordeeld.
4.3. Aangezien de rechtbank dit procesbelang niet heeft onderkend, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad beoordelen of het Uwv het bezwaar bij het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.4. De brief van 7 januari 2009 is niet op enig rechtsgevolg gericht, nu het Uwv daarin geen inhoudelijk besluit heeft genomen op de aanvraag van appellante om toekenning van een TRI-uitkering. Evenmin bevat de brief van 7 januari 2009 een weigering van het Uwv om een besluit te nemen op de aanvraag van appellante.
4.5. Met de in de brief van 7 januari 2009 genoemde einddatum van de WW-uitkering heeft het Uwv niet beoogd een nieuwe einddatum vast te stellen. De betreffende zin was informatief van aard en bevatte een kennelijke verschrijving. In het besluit van 23 december 2008, waarbij de WW-uitkering met ingang van 16 december 2008 wordt voortgezet, was immers al vermeld dat de einddatum van de WW-uitkering 16 maart 2009 zou zijn.
4.6. Uit 4.4 en 4.5 volgt dat de brief van 7 januari 2009 niet wordt aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en ook niet als een schriftelijke weigering een besluit te nemen als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb. Dit betekent dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Anders dan appellante is de Raad van oordeel dat het Uwv met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb heeft kunnen afzien van het horen van appellante. Appellante komt geen vergoeding van de kosten van het bezwaar toe. De Raad zal het beroep tegen het besluit van 9 april 2009 daarom ongegrond verklaren.
5. Bij deze uitkomst is er geen ruimte voor een veroordeling tot schadevergoeding zoals door appellante gevraagd.
6. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 874,-- voor verleende rechtsbijstand. Voor een veroordeling in de proceskosten in beroep bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 874,--;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 111,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.A. van Amerongen.