ECLI:NL:CRVB:2011:BR3348

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3222 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 23 januari 2009, waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 15 maart 2009 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv handhaafde zijn standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 35% was, wat betekent dat zij geen recht had op een WIA-uitkering.

Tijdens de zitting op 29 juni 2011 heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij volledig arbeidsongeschikt is door pijnklachten aan haar nek, schouders, armen, handen en vingers. Ze heeft dit onderbouwd met medische informatie van haar behandelend arts. De Raad heeft echter geoordeeld dat de informatie van de behandelend sector voldoende is meegewogen in de beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsartsen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die de bevindingen van het Uwv zou kunnen weerleggen.

De Raad heeft ook het verzoek van appellante om een onafhankelijke specialist te benoemen afgewezen, omdat er voldoende medische rapporten beschikbaar waren om tot een afgewogen oordeel te komen. De Raad heeft de geschiktheid van de functies die aan appellante zijn voorgelegd, beoordeeld en geconcludeerd dat zij op 15 maart 2009 in staat was deze functies te vervullen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/3222 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 28 april 2010, 09/970 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 27 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.G. Volbeda, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 17 juni 2010 heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat, zich als nieuwe gemachtigde van appellante gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Voets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 23 januari 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 15 maart 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Beslissend op het bezwaar van appellante heeft het Uwv bij besluit van 15 mei 2009 (bestreden besluit) zijn standpunt gehandhaafd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder is dan 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar stelling herhaald dat zij door pijn aan haar nek, beide schouders, armen, handen en vingers volledig arbeidsongeschikt is. Zij heeft dit standpunt onderbouwd met informatie van de behandelend sector. Zij heeft de Raad verzocht om een onafhankelijk specialist te benoemen. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de voor haar geselecteerde functies niet geschikt zijn.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Bij het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen is de informatie van de behandelend sector uitdrukkelijk en in voldoende mate in de beoordeling meegewogen. De verzekeringsarts heeft appellante blijkens zijn rapport van 19 december 2008 beperkt geacht ten aanzien van zware nek-, schouder- en armbelasting. De bezwaarverzekeringsarts heeft de bevindingen van de verzekeringsarts in haar rapportage van 7 mei 2009 onderschreven. Tevens heeft de opvolgend bezwaarverzekeringsarts in zijn rapporten van 24 september 2010 en 3 maart 2011 gereageerd op de door appellante in hoger beroep ingebrachte medische informatie. Deze informatie laat volgens deze bezwaarverzekeringsarts geen ander beeld zien dan al bij het Uwv bekend was. Appellante heeft geen medische informatie ingebracht die aannemelijk maakt dat de bevindingen van het Uwv onjuist zijn. Gelet hierop ziet de Raad geen aanleiding de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 december 2008 voor onjuist te houden.
4.3. Ten aanzien van het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, oordeelt de Raad dat uit de voorhanden medische rapporten, inclusief die van de behandelend sector, voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor appellante op de datum in geding geldende beperkingen te kunnen komen, zodat dat verzoek niet wordt gehonoreerd.
4.4. De schatting is gebaseerd op de functies van kassamedewerker groothandel (Sbc-code 317030), printplaatmonteuse (Sbc-code 267050) en draadweefster (Sbc-code 264122). De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellante op 15 maart 2009 in staat kon worden geacht deze functies te vervullen. Voor zover uit het Resultaat functiebeoordeling blijkt van een belasting in een functie die de in de FML neergelegde belastbaarheid van appellante te boven lijkt te gaan, is gemotiveerd uiteengezet dat de functie toch voor appellante geschikt is.
4.5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.A. van Amerongen.
RK