ECLI:NL:CRVB:2011:BR2422
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WW-uitkering wegens inkomsten als zelfstandige
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die in aanmerking was gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De appellant, die als zelfstandig boekhouder werkte, had toestemming gekregen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om gedurende een bepaalde periode werkzaamheden te verrichten met behoud van zijn uitkering. Echter, na afloop van deze periode heeft het Uwv vastgesteld dat de appellant een te hoog voorschot had ontvangen, wat leidde tot een terugvordering van € 2.727,60. De appellant maakte bezwaar tegen deze terugvordering, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, met de stelling dat zij niet bevoegd waren om af te wijken van de berekeningswijze zoals vastgelegd in het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW.
De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering correct was berekend op basis van de wettelijke bepalingen in de WW en het Besluit. De appellant stelde dat de berekening onbillijk was, omdat hij in 2007 geen winst had kunnen schuiven, maar de rechtbank oordeelde dat de wetgever had gekozen voor een berekening die rekening houdt met twee jaren om investeringen in het eerste jaar te compenseren.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv geen ruimte had om af te wijken van de wettelijke voorschriften en dat er geen wettelijke taak was voor het Uwv om de staatssecretaris om toestemming te vragen voor een andere berekening van de inkomsten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.