ECLI:NL:CRVB:2011:BR2422

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1548 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WW-uitkering wegens inkomsten als zelfstandige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die in aanmerking was gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De appellant, die als zelfstandig boekhouder werkte, had toestemming gekregen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om gedurende een bepaalde periode werkzaamheden te verrichten met behoud van zijn uitkering. Echter, na afloop van deze periode heeft het Uwv vastgesteld dat de appellant een te hoog voorschot had ontvangen, wat leidde tot een terugvordering van € 2.727,60. De appellant maakte bezwaar tegen deze terugvordering, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, met de stelling dat zij niet bevoegd waren om af te wijken van de berekeningswijze zoals vastgelegd in het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW.

De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering correct was berekend op basis van de wettelijke bepalingen in de WW en het Besluit. De appellant stelde dat de berekening onbillijk was, omdat hij in 2007 geen winst had kunnen schuiven, maar de rechtbank oordeelde dat de wetgever had gekozen voor een berekening die rekening houdt met twee jaren om investeringen in het eerste jaar te compenseren.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv geen ruimte had om af te wijken van de wettelijke voorschriften en dat er geen wettelijke taak was voor het Uwv om de staatssecretaris om toestemming te vragen voor een andere berekening van de inkomsten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/1548 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 februari 2009, 09/6804 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 20 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2011. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is per 3 april 2006 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft bij besluit van 19 juli 2006 appellant toestemming verleend om met behoud van uitkering gedurende de periode van 12 juni 2006 tot en met 10 december 2006 werkzaamheden in de uitoefening van een eigen bedrijf te verrichten. In het geval van appellant betroffen dat werkzaamheden als zelfstandig boekhouder. In dat besluit is bepaald dat tijdens deze periode de uitkering van appellant doorloopt en dat op die uitkering 70% van zijn inkomsten als zelfstandige in mindering worden gebracht. Ten slotte is bepaald dat de uitkering over deze periode als voorschot betaalbaar wordt gesteld. Bij besluit van 19 december 2006 is de WW-uitkering van appellant met ingang van 27 november 2006 beëindigd.
1.2. Bij besluit van 27 april 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant, in verband met zijn inkomsten als zelfstandige, een te hoog voorschot heeft ontvangen en is een bedrag van € 2.727,60 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 september 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is hij niet bevoegd om af te wijken van de wijze van berekening van de inkomsten zoals die is geregeld in het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW (Besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen:
“Op grond van artikel 35aa, eerste lid, in samenhang met artikel 77a, eerste lid van de WW wordt de uitkering verminderd met 70% van de inkomsten in verband met werkzaamheden als zelfstandige. Ingevolge artikel 35aa, tweede lid van de WW worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de inkomsten, de berekening daarvan en de periode waaraan deze worden toegerekend. Dat is gebeurd in het in het onderhavige geval toepasselijke Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW (hierna: het Besluit). Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de herziening en terugvordering correct heeft berekend op grond van dit Besluit.
De vraag die partijen verdeeld houdt en beantwoording behoeft is of verweerder gehouden was af te wijken van deze berekeningswijze waarop de herziening en terugvordering zijn gebaseerd voor zover het eisers inkomsten uit werkzaamheden als zelfstandige in 2007 betreft.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven geen ruimte te zien om af te wijken van de wettelijke regeling zoals die is neergelegd in het Besluit. Gelet op de tekst van en het ontbreken van een afwijkingsbevoegdheid in het Besluit ziet de rechtbank evenmin aanknopingspunten voor ruimte voor verweerder. Tevens is relevant de toelichting die verweerder ter zitting heeft gegeven op de keuze van de wetgever om voor de berekening twee jaren in ogenschouw te nemen, namelijk het feit dat in de startperiode veel investeringen worden gedaan die onevenredig zwaar drukken op de winst in het eerste jaar van een startende zelfstandige en het voorkomen van schuiven tussen jaren met winst. Eiser heeft in dit kader aangegeven dat hij nauwelijks investeringen heeft gedaan in het eerste jaar en in 2007 nog heeft gefactureerd voor werkzaamheden verricht in 2006. Ook al heeft eiser daarvoor een plausibele reden gegeven, dit is wel de reden geweest voor de wetgever om bij de berekening van het inkomen als zelfstandige twee jaren te betrekken. Dus de stelling van eiser dat terugbetaling van het berekende bedrag mede op grond van inkomensgegevens uit 2007 tot een grove onbillijkheid zou leiden, kan niet afdoen aan de wettelijke voorgeschreven berekeningswijze.’’
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat in zijn geval niet met winst kon worden geschoven. Hij heeft de Raad verzocht om het Uwv op te dragen de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te verzoeken de berekening van de in aanmerking te nemen inkomsten te mogen baseren op de aan het jaar 2006 toe te rekenen werkelijke winst.
4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv geen ruimte heeft om af te wijken van de in het geval van appellant toepasselijke wettelijke voorschriften en de overwegingen waarop dit oordeel berust. Anders dan appellant stelt, ligt er geen wettelijke taak voor het Uwv om de staatssecretaris te vragen om toestemming – of in termen van appellant: dispensatie – om zijn inkomsten als zelfstandige anders te berekenen dan volgens de rekenformule in artikel 3 van het Besluit. Het Besluit biedt geen mogelijkheid om de inkomsten over 2007 buiten beschouwing te laten.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.A. van Amerongen.
RK