[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2009, 08/2525 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 juli 2011
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 19 april 2011. Partijen zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 27 juni 2007 heeft het College appellant een maatregel opgelegd bestaande uit een verlaging van de bijstand gedurende twee maanden met € 200,-- omdat appellant onvoldoende getracht heeft in zijn levensonderhoud te voorzien.
1.2. Bij brief van 8 augustus 2007, bij het College ontvangen op 15 augustus 2007, heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Desgevraagd heeft appellant het College op 23 augustus 2007 laten weten het bezwaarschrift tevens op 8 augustus 2007 door middel van een faxbericht te hebben verstuurd. Hij heeft een kopie van het faxrapport van die datum met daarop de melding “verzending ok” meegezonden.
1.3. Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft het College het tegen het besluit van 27 juni 2007 gemaakte bezwaar wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Het College heeft hiertoe - onder verwijzing naar artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - overwogen dat op de enveloppe waarin het bezwaarschrift is verzonden geen door TPG Post aangebrachte poststempel staat, zodat niet is komen vast te staan dat het bezwaarschrift voor afloop van de termijn ter bezorging aan TPG Post is aangeboden. Voorts heeft het College gesteld het op 8 augustus 2007 door appellant verzonden faxbericht niet te hebben ontvangen en aangegeven dat het door appellant gebruikte faxnummer niet overeenkomt met het faxnummer van de afdeling Juridische Zaken van de Dienst Werk en Inkomen (DWI).
2. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 29 april 2008, 07/3605, het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2007 gegrond verklaard, dat besluit wegens schending van de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft in haar uitspraak - samengevat - overwogen dat het College terecht het standpunt heeft ingenomen dat de op de enveloppe aangebrachte frankeerstempel met datumaanduiding geen overtuigend bewijs oplevert voor de ter post bezorging op die datum en hieraan terecht de conclusie heeft verbonden dat het bezwaarschrift niet tijdig (per post) is ingediend. De rechtbank heeft voor wat betreft de verzending van het faxbericht overwogen dat het College onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de eventuele (tijdige) ontvangst van het faxbericht bij de afdeling Terugvordering en Verhaal. Partijen hebben tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel aangewend.
3. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het College nader onderzoek gedaan naar de ontvangst van het faxbericht van 8 augustus 2007 en op basis daarvan bij besluit van 30 juli 2008 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daarbij heeft het College het standpunt gehandhaafd dat sprake is van een niet verschoonbare termijnoverschrijding en het bezwaar wederom niet-ontvankelijk verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover van belang - het beroep tegen het besluit van 30 juli 2008 ongegrond verklaard.
5. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Volgens vaste rechtspraak is het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van verzending verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dit brengt mee dat, als de geadresseerde stelt dat het verzonden stuk niet is ontvangen, het op de weg van de verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender de verzending aannemelijk heeft gemaakt en de geadresseerde de ontvangst van het faxbericht ontkent, moet die ontkenning op een niet ongeloofwaardige wijze geschieden. Indien bij het bestuursorgaan geen faxjournaal voorhanden is (een bestuursorgaan is niet verplicht een faxjournaal bij te houden), dan dient dat langs andere weg te gebeuren. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraken van 7 februari 2007, LJN AZ8886 en van 1 september 2006, LJN AY9485.
6.2. Met het overgelegde faxrapport, waarop is vermeld dat er op 8 augustus 2008 een faxbericht is verzonden naar een faxnummer dat toebehoort aan de afdeling Terugvordering en Verhaal van de DWI, is de verzending van het bezwaarschrift aannemelijk gemaakt.
6.3. Het is de Raad niet gebleken dat de gemachtigde van appellant na verzending van het faxbericht navraag heeft gedaan bij de DWI of het faxbericht daadwerkelijk is ontvangen. De status “verzending ok” op het faxrapport vormt weliswaar een indicatie, maar geen sluitend bewijs dat het faxbericht ook in goede orde is ontvangen. Dat betekent dat vervolgens aan de orde is de vraag of hetgeen het College heeft aangevoerd meebrengt dat de ontvangst van het faxbericht redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
6.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de hiervoor opgeworpen vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Raad stelt vast dat het besluit van 27 juni 2007 niet afkomstig is van de afdeling Terugvordering en Verhaal en dat op dit besluit geen faxnummer staat vermeld. Door het faxbericht naar het faxnummer van deze afdeling te sturen heeft appellant een zeker - voor zijn rekening komend - risico genomen met betrekking tot de ontvangst van het betreffende stuk bij de juiste afdeling. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het College voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de ontvangst van het faxbericht van 8 augustus 2007 bij de afdeling Terugvordering en Verhaal. Het College heeft in zijn besluit van 30 juli 2008 de procedure beschreven met betrekking tot de ontvangst van faxberichten bij deze afdeling. Samengevat komt deze procedure er op neer dat een kopie van het ontvangen faxbericht in het dossier van de betrokkene bij de afdeling Terugvordering en Verhaal wordt gevoegd. Vervolgens wordt een kopie van het faxbericht doorgezonden naar de afdeling Juridische Zaken, die dan een bezwaarmap aanmaakt. Nu er noch een kopie van het faxbericht in het dossier van appellant bij de afdeling Terugvordering en Verhaal aanwezig is, noch een bezwaarmap is aangemaakt bij de afdeling Juridische Zaken, heeft het College mogen concluderen dat het faxbericht van 8 augustus 2007 niet bij deze afdelingen is ontvangen. De Raad merkt hierbij nog op dat hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de verzending van het bezwaarschrift per gefrankeerde post, niet kan bijdragen aan het bewijs van de ontvangst hiervan per faxbericht. Dit betekent dat het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 juni 2007 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6.5. Uit hetgeen de Raad onder 6.2 tot en met 6.4 heeft overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en H.J. de Mooij en J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2011.