ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9934
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAZ-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WAZ-uitkering van appellante, die sinds 1996 arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ontving. De WAZ-uitkering was met ingang van 1 januari 1998 voortgezet, maar het Uwv heeft deze per 1 januari 2003 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% bleek te zijn. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de intrekking onterecht was, omdat zij inkomsten uit arbeid had ontvangen die niet in verhouding stonden tot haar vastgestelde arbeidsongeschiktheid.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig melding heeft gemaakt van haar inkomsten uit arbeid, wat in strijd is met de verplichtingen die voortvloeien uit de WAZ. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden is overgegaan tot de intrekking van de uitkering en de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag van € 32.964,35 over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2009. De rechtbank had eerder de beroepen van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraken.
De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar eerdere vaststelling van arbeidsongeschiktheid, in de periode van 2003 tot 2009 meer inkomsten had dan toegestaan, en dat de intrekking van de uitkering en de terugvordering van het bedrag gerechtvaardigd waren. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, en bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank.