ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9934

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2353 WAZ + 10/5804 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAZ-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WAZ-uitkering van appellante, die sinds 1996 arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ontving. De WAZ-uitkering was met ingang van 1 januari 1998 voortgezet, maar het Uwv heeft deze per 1 januari 2003 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% bleek te zijn. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de intrekking onterecht was, omdat zij inkomsten uit arbeid had ontvangen die niet in verhouding stonden tot haar vastgestelde arbeidsongeschiktheid.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig melding heeft gemaakt van haar inkomsten uit arbeid, wat in strijd is met de verplichtingen die voortvloeien uit de WAZ. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden is overgegaan tot de intrekking van de uitkering en de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag van € 32.964,35 over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2009. De rechtbank had eerder de beroepen van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraken.

De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar eerdere vaststelling van arbeidsongeschiktheid, in de periode van 2003 tot 2009 meer inkomsten had dan toegestaan, en dat de intrekking van de uitkering en de terugvordering van het bedrag gerechtvaardigd waren. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, en bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank.

Uitspraak

10/2353 + 10/5804 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 7 april 2010, 09/5028 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en van 11 oktober 2010, 10/1023 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft P.J. Reeser, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2011 waar appellante is verschenen, bijgestaan door I.T. Martens, kantoorgenoot van Reeser. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, die werkzaam was als meewerkend echtgenote in het horecadeel van een sporthal, heeft als gevolg van leverklachten vanaf 1996 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen. Deze uitkering is met ingang van
1 januari 1998 voortgezet als een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en met ingang van 1 oktober 2001 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Dit op basis van een praktische schatting omdat zij met een loonwaarde van 50% werkzaam was in de sporthal.
1.2. Bij besluit van 11 mei 2009 heeft het Uwv de WAZ-uitkering met ingang van 1 januari 2003 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% bedraagt. Bij besluit van 4 juni 2009 heeft het Uwv over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2009 een brutobedrag van € 32.964,35 teruggevorderd.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 november 2009 (hierna: bestreden besluit 1), waarbij het Uwv zijn besluiten van 11 mei 2009 en 4 juni 2009 heeft gehandhaafd.
1.3. Appellante heeft voorts beroep ingesteld tegen een besluit van 1 maart 2010, waarbij het Uwv zijn besluit van 1 oktober 2009, waarbij is bepaald dat appellante met ingang van 1 oktober 2009 € 749,75 per maand moet aflossen, heeft gehandhaafd. Bij gewijzigd besluit van 15 april 2010 (hierna: bestreden besluit 2) heeft Uwv alsnog de bezwaren van appellante tegen het besluit van 1 oktober 2009 gegrond verklaard en de hoogte van het terug te betalen bedrag per maand bepaald op € 290,- per maand.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar het arbeidskundig onderzoek van 4 mei 2007 en het op basis daarvan genomen besluit van 8 mei 2007, waarbij het Uwv de WAZ-uitkering van appellante ongewijzigd heeft vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Appellante heeft benadrukt dat deze vaststelling door het Uwv er aan in de weg staat dat haar WAZ-uitkering over de periode van
1 januari 2003 tot en met 31 mei 2009 wordt herzien en teruggevorderd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 18 van de WAZ is voorzien in de mogelijkheid van intrekking van een beschikking tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien de verplichting om het Uwv inlichtingen te verstrekken niet behoorlijk wordt nageleefd. Blijkens de stukken heeft het Uwv appellante bij brief van 20 februari 2009 bericht dat haar WAZ-uitkering onveranderd berekend blijft naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%, maar dat na ontvangst van de jaarstukken beoordeeld zal worden of deze inkomsten van invloed zijn op de hoogte van haar WAZ-uitkering. De Raad stelt vast dat de jaarstukken over de jaren 2001 tot en met 2006 eerst op 30 juli 2008 door de accountant van appellante aan het Uwv zijn gezonden en dat appellante niet eerder aan het Uwv kenbaar heeft gemaakt dat zij vanwege haar werkzaamheden in de sporthal inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Ook staat vast dat appellante in de periode van 1998 tot en met 2003 meerdere malen formulieren heeft ontvangen waarin zij is gewezen op haar verplichting om van wijzigingen in de bestaande inkomsten die van invloed kunnen zijn op haar uitkering melding te doen aan het Uwv. Het had appellante redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat het ontvangen van inkomen van invloed kon zijn op haar recht op WAZ-uitkering en dat zij daarvan dus melding had moeten doen aan het Uwv. Door de arbeidsdeskundige A. Kerkhof is op basis van dossieronderzoek, de overgelegde jaarstukken en na overleg met de accountant van appellante de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 1 januari 2003 opnieuw berekend. Daarbij is geconcludeerd dat appellante sinds 1 januari 2003 inkomsten uit arbeid heeft ontvangen die sindsdien elk jaar meer bedragen dan hetgeen overeenkomt met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55% en dat appellante per
1 januari 2003 voor minder dan 25% arbeidsongeschikt geacht moet worden in de zin van de WAZ.
4.2. Uit het voorgaande volgt dat de WAZ-uitkering terecht is ingetrokken met ingang van 1 januari 2003, over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2009 onverschuldigd is betaald en dat het Uwv op goede gronden is overgegaan tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag. Appellante heeft tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag geen gronden aangevoerd, zodat de Raad net als de rechtbank het in het bestreden besluit 1 genoemde bedrag voor juist houdt. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 slaagt dus niet en de aangevallen uitspraak 1 komt voor bevestiging in aanmerking.
4.3. Met betrekking tot de aangevallen uitspraak 2 overweegt de Raad dat appellante tegen de invordering geen andere gronden naar voren heeft gebracht dan die betreffende de herziening en terugvordering van haar uitkering. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 slaagt dus evenmin.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM