ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9002

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6298 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die ziekengeld heeft aangevraagd na een ziekmelding vanwege rugklachten. Appellant, die als chauffeur werkte, meldde zich ziek op 12 maart 2008 na een val van een trap. Na een medisch onderzoek door verzekeringsarts J.B. Tuinhof de Moed werd appellant op 14 mei 2008 hersteld verklaard. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter de ziekengelduitkering per die datum, wat appellant in bezwaar aanvocht. De bezwaarverzekeringsarts F.M. Brouwer concludeerde dat appellant in staat was zijn werk te verrichten, wat leidde tot een ongegrondverklaring van het bezwaar door het Uwv.

De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 28 oktober 2009, waarop appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 27 april 2011 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. C. Nobel, terwijl het Uwv niet vertegenwoordigd was. Appellant voerde aan dat de bezwaarverzekeringsarts zijn klachten had onderschat en verwees naar informatie van neurochirurg P. Croese, die een diagnose van lumbale kanaalstenose stelde.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de conclusies van het Uwv te betwisten. De Raad concludeerde dat appellant op 14 mei 2008 in staat was zijn arbeid te verrichten en dat de weigering van ziekengeld terecht was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

09/6298 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 oktober 2009, 08/7421 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Nobel, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Nobel. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.2. Appellant, laatstelijk werkzaam als chauffeur, heeft zich op 12 maart 2008, vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld met toegenomen rugklachten na een val van een trap. Ter zake van deze ziekmelding heeft appellant het spreekuur bezocht van de verzekeringsarts J.B. Tuinhof de Moed, die hem na eigen onderzoek met ingang van 14 mei 2008 hersteld verklaarde. Bij besluit van 12 mei 2008 heeft het Uwv per 14 mei 2008 aan appellant (verdere) uitkering van ziekengeld ingevolgde de Ziektewet (ZW) geweigerd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, in navolging van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts F.M. Brouwer neergelegd in diens rapportage van 30 september 2008, bij besluit van 1 oktober 2008 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan de bevindingen en de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts Brouwer.
3. In hoger beroep handhaaft appellant hetgeen hij reeds in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Onder verwijzing naar de in beroep overgelegde informatie van de neurochirurg P. Croese van 27 januari 2009, benadrukt appellant in hoger beroep dat de bezwaarverzekeringsarts zijn klachten heeft onderschat nu bekend is geworden dat geen sprake is van aspecifieke rugklachten, maar van een langer bestaande lumbale kanaalstenose.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie moet onder “zijn arbeid” worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het medische onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts Brouwer dat heeft geleid tot het rapport van 30 september 2008 onzorgvuldig is geweest, dan wel dat de uitkomst daarvan onjuist zou zijn. Op grond van de gedingstukken is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat in dit rapport een onjuist beeld is geschetst van de aard en de ernst van de klachten van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant op2 september 2008 onderzocht en de in bezwaar overgelegde informatie van de huisarts J.W. Croese van 20 juni 2008, waaronder een verslag van de radioloog J. Schipper van 12 maart 2008, meegewogen in zijn oordeel. Uit het verslag van de radioloog blijkt dat er geen traumatische afwijkingen zijn, geen wervelinzakkingen, geen fractuur, geen luxatie en ook verder geen ossale afwijkingen. De Raad is verder van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in voldoende mate heeft weerlegd dat de klachten van appellant op de datum in geding belemmering vormen om zijn eigen werk van chauffeur te verrichten.
4.4. Hetgeen namens appellant schriftelijk en ter zitting naar voren is gebracht, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Ook de Raad ziet in de in beroep overgelegde informatie van de neurochirurg Croese van 27 januari 2009 geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de volledigheid van het onderzoek en de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts Brouwer. De bezwaarverzekeringsarts heeft met betrekking tot voornoemde informatie in zijn rapport van 24 augustus 2009 voldoende gemotiveerd aangegeven waarom deze hem geen aanleiding geeft tot een wijziging van zijn standpunt. De in januari 2009 vastgestelde diagnose stenose van de lumbale foramina op het niveau L4-L5 maakt, naar het oordeel van de Raad, de klachten en de weging van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding niet anders. Daarbij merkt de Raad op dat voornoemde informatie geen betrekking heeft op de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding, te weten 14 mei 2008. Mitsdien is de Raad van oordeel dat het Uwv op goede gronden en na een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek de conclusie heeft getrokken dat appellant op 14 mei 2008 in staat moet worden geacht om zijn arbeid te verrichten en dat appellant derhalve met ingang van die datum geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de ZW.
4.5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en M. Greebe en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) T. Dolderman.
TM