ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7693
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA; voldoende medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 31 juli 2008, waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 20 februari 2008 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berustte.
Tijdens de zitting op 27 april 2011 heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij meer beperkingen heeft dan door de (bezwaar)verzekeringsartsen is aangenomen. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn en dat deze functies op de datum in geding in voldoende mate op de arbeidsmarkt voorkwamen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid op basis van de functies van inpakker, productiemedewerker industrie en wikkelaar voldoende onderbouwd is. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 20 februari 2008 in staat was deze functies te vervullen en dat de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundigen voldoende inzicht gaven in de geschiktheid van de functies.
De Raad heeft het besluit van 26 november 2008 en de aangevallen uitspraak vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit van 26 november 2008 geheel in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.518,- en is bepaald dat het Uwv het griffierecht van totaal € 149,- aan appellante vergoedt.