ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5006

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3872 WW + 10/3875 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering na ontslag op eigen verzoek en verhuizing zonder acute noodzaak

In deze zaak hebben appellanten, [appellant] en [appellante], hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Middelburg, waarin hun beroepen tegen de weigering van een WW-uitkering door het Uwv ongegrond zijn verklaard. De appellanten hebben hun dienstbetrekkingen op 1 april 2009 op eigen verzoek beëindigd en zijn vervolgens verhuisd van [gemeente 1] naar [gemeente 2]. Het Uwv heeft hen een WW-uitkering geweigerd, omdat zij verwijtbaar werkloos waren geworden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen acute noodzaak was voor de verhuizing en dat appellanten niet voldoende feiten hebben aangevoerd die hun situatie rechtvaardigen.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 18 mei 2011 behandeld. Tijdens de zitting zijn appellanten niet verschenen, maar het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen. De Raad heeft overwogen dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij door discriminatie gedwongen waren om te verhuizen. Bovendien is vastgesteld dat de beëindiging van hun dienstbetrekkingen niet noodzakelijk was en dat zij hun werkloosheid hadden kunnen voorkomen door hun dienstbetrekkingen voort te zetten.

De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de weigering van de WW-uitkering terecht was. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd die een verminderde verwijtbaarheid zouden rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gedaan en de proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

10/3872 WW
10/3875 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellant], wonende te [woonplaats] en
[appellante], wonende te [woonplaats]
(hierna: appellanten)
tegen de uitspraken van de rechtbank Middelburg van 3 juni 2010, 09/680 en 09/750 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. C.C.W.G.M. Janssens, advocaat, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingezonden.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 6 april 2011. Appellanten en mr. Janssen zijn, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellanten hebben in verband met hun verhuizing van [gemeente 1] naar [gemeente 2] met ingang van 1 april 2009 ontslag genomen uit verschillende dienstbetrekkingen. Bij besluit van 15 april 2009 heeft het Uwv geweigerd aan [appellant] een uitkering toe te kennen volgens de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 16 april 2009 is aan [appellante] een WW-uitkering geweigerd. Beslissend op de bezwaren van appellanten heeft het Uwv bij afzonderlijke besluiten van 29 juli 2009 de weigeringen van WW-uitkering gehandhaafd. Volgens het Uwv zijn appellanten verwijtbaar werkloos geworden omdat de dienstbetrekkingen op hun verzoek zijn beëindigd, terwijl aan de voorzetting ervan niet zodanige bezwaren waren verbonden dat die voortzetting redelijkerwijs niet van appellanten kon worden verlangd.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van appellanten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het beroep van appellanten op het vertrouwensbeginsel niet slaagt omdat niet is gebleken dat het Uwv heeft toegezegd dat zij zonder nadelige gevolgen voor het recht op WW-uitkering ontslag konden nemen. Volgens de rechtbank is niet gebleken van een onmiddellijke noodzaak om te verhuizen en evenmin komen vast te staan dat appellanten door het Uwv over het recht op WW-uitkering onjuist zijn voorgelicht.
3.1. Appellanten hebben in hoger beroep hun standpunt herhaald dat een medewerkster van het Uwv, waarvan appellanten mochten aannemen dat zij bevoegd was het Uwv te binden, in een telefoongesprek met [appellant] in maart 2009 heeft toegezegd dat appellanten na ontslagname WW-uitkeringen zouden ontvangen. Zij hebben opnieuw benadrukt dat zij in [gemeente 1] gediscrimineerd werden om daarom tot verhuizing waren gedwongen.
3.2. Het Uwv heeft zich achter het oordeel van de rechtbank gesteld. Van een telefonisch contact van appellanten voorafgaande aan de aanvragen is in de administratie van het Uwv niets te vinden. Als appellanten voorafgaande aan hun WW-aanvragen al telefonisch contact hebben gehad met het Uwv hebben zij gesproken met een medewerker van het Klanten Contact Centrum. Mededelingen van een dergelijke medewerker gaan niet verder dan het beantwoorden van vragen volgens een protocol met gestandaardiseerde antwoorden waarbij niet wordt ingegaan op de specifieke situatie van een verzekerde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het standpunt van appellanten dat is toegezegd dat zij na ontslagname een WW-uitkering zouden ontvangen ziet de Raad geen aanknopingspunt. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank komt naar voren dat [appellant] in maart 2009 telefonisch heeft gesproken met een medewerkster van het Uwv. Op grond van de door het Uwv gegeven uitleg over de wijze waarop telefonische contacten met verzekerden verlopen is aannemelijk dat deze medewerkster was verbonden aan het Klanten Contact Centrum. Nadat [appellant] aan de medewerkster de situatie van hem en [appellante] uiteengezet had, heeft zij hem volgens zijn zeggen niet meer meegedeeld dan dat een aanvraag om WW-uitkering in behandeling zou worden genomen. Daartoe zouden aan appellanten formulieren worden toegestuurd die zij zo snel mogelijk aan het Uwv zouden moeten retourneren. De mededeling dat aanvraagformulieren zullen worden toegezonden en dat de aanvragen na retournering van deze formulieren zullen worden beoordeeld, is een mededeling die in lijn is met de door het Uwv omschreven taak van het Klanten Contact Centrum. De mededeling omvat geen toezegging met betrekking tot aan appellanten toe te kennen WW-uitkering. Appellanten hebben voor hun aanvragen geen gebruik gemaakt van door het Uwv toegezonden formulieren, maar hun aanvragen elektronisch ingediend op 20 maart 2009 ([appellant]) en 21 maart 2009 ([appellante]). Uit een telefoonrapport van 15 april 2009 blijkt dat I. Oome telefonisch heeft gesproken met [appellant] over de reden van verhuizing en ontslagname. Ook uit het rapport van dit gesprek volgt niet dat gezegd dat WW-uitkeringen zullen worden toegekend. Integendeel, aan [appellant] is uitgelegd dat hij en [appellante] geen uitkering zullen krijgen omdat zij zonder noodzaak hun dienstbetrekkingen hebben beëindigd.
4.2. Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW heeft een werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW is een ontstane werkloosheid verwijtbaar als de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting van de dienstbetrekking zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem te vergen viel. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken van een acute noodzaak om te verhuizen. Appellanten hebben geen feiten gesteld waaruit volgt dat de door hun ondervonden discriminatie zo ernstig was dat zij genoodzaakt waren om van Groningen naar Zeeland te verhuizen. Zij hebben evenmin feiten gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat zij met een verhuizing naar het zuiden van Nederland niet hebben kunnen wachten totdat zij daar een baan hadden gevonden. Het Uwv heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat appellanten hun op 1 april 2009 ontstane werkloosheid hadden kunnen voorkomen door hun dienstbetrekkingen ten minste nog enige tijd voort te zetten. Appellanten zijn dan ook verwijtbaar werkloos geworden.
4.3. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW leidt de vaststelling dat sprake is van verwijtbare werkloosheid tot blijvende gehele weigering van de uitkering, tenzij het niet nakomen van de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. Appellanten hebben geen omstandigheden gesteld op grond waarvan een verminderde verwijtbaarheid kan worden aangenomen.
5. De hoger beroepen van appellanten slagen niet. De aangevallen uitspraken zullen worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) T. Dolderman.
CVG