ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4319

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2345 WAO + 10-2346 SUWI
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellant in te trekken, heeft bevestigd. De intrekking vond plaats op basis van de vaststelling dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% was, met ingang van 7 april 2008. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.L.M. Vreeswijk, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat en dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn bezwaren tegen de geselecteerde functies.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 mei 2011 uitspraak gedaan. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv onderschreven en geen redenen gevonden om te twijfelen aan de vastgestelde medische beperkingen van appellant. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen wezenlijke nieuwe gezichtspunten bevatten ten opzichte van de eerdere stellingen in eerste aanleg.

De Raad heeft ook de arbeidskundige rapporten in overweging genomen en vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant. Aangezien appellant geen nieuwe gronden heeft ingediend tegen de re-integratievisie, heeft de Raad het oordeel van de rechtbank over deze visie onderschreven. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/2345 WAO
10/2346 SUWI
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 maart 2010, 08/2486 en 08/2488 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere medische stukken ingediend waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2011. Namens appellant is mr. Vreeswijk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 6 februari 2008 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 7 april 2008 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% is. Verder heeft het Uwv bij afzonderlijk besluit van eveneens 6 februari 2008 zijn re-integratievisie kenbaar gemaakt.
1.2. De door appellant tegen de besluiten van 6 februari 2008 gemaakte bezwaren zijn bij afzonderlijke besluiten van 7 juli 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 7 juli 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van 7 juli 2008 betreffende de intrekking van de WAO-uitkering (bestreden besluit 1) onderschreven. Het besluit van 7 juli 2008 betreffende de re-integratievisie (bestreden besluit 2) berust naar het oordeel van de rechtbank eveneens op een deugdelijke grondslag.
3. In hoger beroep herhaalt appellant zijn stelling dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Daarnaast voert appellant aan dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn tegen de geselecteerde functies gerichte bezwaren.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit 1 heeft de Raad, net als de rechtbank, geen redenen te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling van de bij appellant bestaande medische beperkingen en zijn functionele mogelijkheden ten tijde hier in geding. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen van appellant ziet de Raad op grond van de beschikbare informatie geen aanleiding. Hetgeen appellant in hoger beroep met betrekking tot de medische grondslag heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met appellants stellingname in eerste aanleg, geen wezenlijke nieuwe gezichtspunten. Met betrekking tot de in hoger beroep ingebrachte medische stukken volgt de Raad hetgeen de bezwaarverzekeringsarts P.M. Cramer hierover in zijn rapport van 29 maart 2011 heeft gesteld, namelijk dat deze stukken geen nieuwe medische gegevens bevatten.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad voorts met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. Nu appellant in beroep geen andere gronden heeft aangevoerd tegen de geselecteerde functie dan hij al in bezwaar naar voren had gebracht, heeft de rechtbank kunnen volstaan met een verwijzing naar de arbeidskundige rapporten, waarin de bezwaren van appellant gemotiveerd zijn weerlegd.
4.4. Tegen het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit 2 heeft appellant geen afzonderlijke gronden ingediend. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd meegedeeld dat het lot van de re-integratievisie afhankelijk is van het oordeel over de intrekking van de WAO-uitkering van appellant. Nu dit oordeel in het nadeel van appellant uitvalt, onderschrijft de Raad het in de aangevallen uitspraak gegeven oordeel van de rechtbank over de re-integratievisie.
4.5. Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) T. Dolderman.
EK