ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6838 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking traplift op basis van Wmo na afwijzing door College van burgemeester en wethouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar aanvraag voor een traplift op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) was afgewezen. Appellante, die lijdt aan een progressieve aandoening van het bewegingsstelsel en beperkte mobiliteit heeft, heeft in 2004 haar woning betrokken, maar kan door haar verslechterde situatie niet meer op de bovenverdieping slapen. De aanvraag voor een traplift werd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dirksland afgewezen, omdat zij meenden dat het aanbrengen van een scheidingswand de goedkoopste adequate oplossing was.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, met de redenering dat zij bij het betrekken van de woning rekening had moeten houden met haar medische situatie. Appellante ging hiertegen in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen waren toegenomen en dat de voorgestelde oplossing van het College niet adequaat was. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 2 maart 2011 behandeld en kwam tot de conclusie dat het College niet had aangetoond dat het aanbrengen van een scheidingswand een adequate oplossing was voor de beperkingen van appellante.

De Raad volgde het advies van de onafhankelijke deskundige, die had geconcludeerd dat het aanbrengen van een scheidingswand tot een niet ergonomische en niet wenselijke situatie zou leiden. De Raad besloot zelf in de zaak te voorzien en bepaalde dat aan appellante een traplift moest worden verstrekt. Tevens werd het College veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van appellante. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, evenals het besluit van het College van 9 september 2008, dat in strijd met de wet was.

Uitspraak

09/6838 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 november 2009, 08/4362 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dirskland (hierna: College)
Het geding is behandeld op de zitting van 2 maart 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. V.S. Waterval, advocaat te Spijkenisse. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H.T. van Oostenbrugge, werkzaam bij de gemeente Dirksland.
1. Appellante heeft een progressieve aandoening van het bewegingsstelsel en een beperkte mobiliteit. Zij heeft, na enkele maanden in een caravan te hebben gewoond, in 2004 haar huidige woning betrokken. Dit was de eerst vrijkomende woning die zij kon bemachtigen. Op de benedenverdieping bestaat de woning uit een halletje, toilet, woonkamer met open keuken en een natte cel. Boven is er een slaapgelegenheid. De vorige bewoner heeft de woonkamer verruimd door een wand tussen de oorspronkelijke woonkamer en een slaapkamer te verwijderen.
2. Appellante stelt dat haar beperkingen sinds 2004 zijn toegenomen waardoor zij niet meer op de bovenverdieping kan slapen. Daarom heeft zij op 20 november 2007 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een woonvoorziening in de vorm van een traplift aangevraagd.
3. Het College heeft die aanvraag bij besluit van 3 maart 2008 afgewezen. Het College heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 maart 2008 bij beslissing op bezwaar van 9 september 2008 ongegrond verklaard. Het College stelt zich op het standpunt dat het herstellen van de oude situatie op de benedenverdieping door het aanbrengen van een scheidingswand de goedkoopste adequate voorziening is.
4. Appellante heeft in beroep aangevoerd dat het aanbrengen van een scheidingswand geen adequate oplossing is. Haar meubilair is te groot. De door het College voorgestane oplossing geeft te weinig manoeuvreerruimte voor de rollator of de rolstoel.
5. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard op de grond dat zij er bij het betrekken en inrichten van de woning in 2004 rekening mee had moeten houden dat het slapen op de bovenverdieping, gezien haar medische situatie, niet meer tot de mogelijkheden behoorde.
6. Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Appellante stelt zich op het standpunt dat haar beperkingen sinds 2004 zijn toegenomen. Ten tijde van de aanvraag was de situatie zo verslechterd dat zij niet meer boven kon slapen. Zij persisteert bij de beroepsgrond dat het aanbrengen van een scheidingswand geen adequate oplossing is.
7. Het College handhaaft in hoger beroep zijn standpunt dat het aanbrengen van een scheidingswand c.a. wel de goedkoopste adequate voorziening is.
8. De Raad is tot de volgende beoordeling gekomen.
9. De Raad stelt voorop dat de beslissing op bezwaar van 9 september 2008 berust op - uitsluitend - het standpunt dat het aanbrengen van een scheidingswand c.a. de goedkoopste adequate oplossing is om de beperkingen van appellante bij het wonen te compenseren.
10. De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante op medische gronden niet in staat moet worden geacht om de bovenverdieping te bereiken. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het aanbrengen van een scheidingswand c.a. in het geval van appellante een adequate oplossing is om haar beperkingen te compenseren.
11. Wat die vraag betreft heeft de rechtbank zich laten voorlichten door de onafhankelijke register arbeidsdeskundige J.P.H.M. Verhoeven. Deze heeft bij rapport van 27 juli 2009 verslag gedaan van zijn bevindingen en conclusies. De Raad is van oordeel dat uit dit rapport blijkt dat de adviseur van mening is dat het aanbrengen van een scheidingswand tot een niet ergonomische en niet wenselijke situatie leidt. De deskundige heeft - na kennis genomen te hebben van de kritiek van het College op die conclusie - in zijn aanvullende rapport van 15 september 2009 gemotiveerd bij die mening gepersisteerd.
12. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad, gezien het rapport van 15 september 2009, niet gebleken.
13. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het besluit van 9 september 2008 wordt vernietigd wegens strijd met de wet. Hetzelfde geldt voor de aangevallen uitspraak waarin het beroep van appellante ongegrond is verklaard.
14. De Raad ziet gezien de omvang van het geding en de voorhanden gegevens voldoende ruimte op zelf in de zaak te voorzien. Gelet daarop bepaalt hij dat aan appellante een door het College te realiseren traplift wordt verstrekt.
15. De Raad acht termen aanwezig om het College te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden voor reiskosten begroot op € 18,88 in beroep en op € 37,08 in hoger beroep en voor rechtsbijstand op € 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep.
16. Het College wordt tevens veroordeeld tot vergoeding van het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 149,--.
17. Samengevat:
- De aangevallen uitspraak wordt vernietigd;
- Het beroep wordt gegrond verklaard;
- Het besluit van 9 september 2008 wordt vernietigd;
- De Raad voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat aan appellante een traplift wordt verstrekt in haar huidige woning;
- Het College wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.343,96, te betalen aan de griffier van de Raad;
-Het College dient het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,-- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van P. Crombach als griffier.
(get.) R.M. van Male.
(get.) P. Crombach.
HD