ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3466
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verstrekking traplift op basis van Wmo na afwijzing door College van burgemeester en wethouders
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar aanvraag voor een traplift op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) was afgewezen. Appellante, die lijdt aan een progressieve aandoening van het bewegingsstelsel en beperkte mobiliteit heeft, heeft in 2004 haar woning betrokken, maar kan door haar verslechterde situatie niet meer op de bovenverdieping slapen. De aanvraag voor een traplift werd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dirksland afgewezen, omdat zij meenden dat het aanbrengen van een scheidingswand de goedkoopste adequate oplossing was.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, met de redenering dat zij bij het betrekken van de woning rekening had moeten houden met haar medische situatie. Appellante ging hiertegen in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen waren toegenomen en dat de voorgestelde oplossing van het College niet adequaat was. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 2 maart 2011 behandeld en kwam tot de conclusie dat het College niet had aangetoond dat het aanbrengen van een scheidingswand een adequate oplossing was voor de beperkingen van appellante.
De Raad volgde het advies van de onafhankelijke deskundige, die had geconcludeerd dat het aanbrengen van een scheidingswand tot een niet ergonomische en niet wenselijke situatie zou leiden. De Raad besloot zelf in de zaak te voorzien en bepaalde dat aan appellante een traplift moest worden verstrekt. Tevens werd het College veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van appellante. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, evenals het besluit van het College van 9 september 2008, dat in strijd met de wet was.