ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3120
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging Zorgindicatiebesluit en handhaving rechtsgevolgen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant had een aanvraag ingediend voor een zorgindicatie, maar deze aanvraag was onbevoegd gedaan door een arts van het GGZ-centrum. De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag niet op de juiste wijze was ingediend, omdat de arts niet bevoegd was om deze namens appellant in te dienen. De Raad oordeelt dat CIZ, de instantie die de indicatie verleent, had moeten verifiëren of de aanvraag door een bevoegde vertegenwoordiger was ingediend. De Raad heeft het besluit van CIZ van 2 juli 2007 vernietigd, evenals de eerdere uitspraak van de rechtbank die dit besluit in stand had gelaten. Ondanks de vernietiging van het besluit, heeft de Raad besloten de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat appellant inmiddels gebruik had gemaakt van de indicatie en deze niet ontoereikend was gebleken. De Raad heeft CIZ veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedure bij het indienen van zorgindicaties en de rol van vertegenwoordigers in dit proces.