ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4705 WWB + 09/2943 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensvaststelling en bijstandsuitkering in relatie tot eigendom van een caravan

In deze zaak gaat het om de vermogensvaststelling van appellante in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 31 maart 2000 bijstand, waarbij haar vermogen aanvankelijk op f. 0,00 was vastgesteld. Na informatie van haar werkgever over een lening en een koopcontract van een caravan, heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo nader onderzoek verricht. Het College concludeerde dat de caravan tot het vermogen van appellante behoort en heeft de bijstandsverlening met terugwerkende kracht ingetrokken, wat leidde tot een terugvordering van bijstandsuitkeringen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbanken. De Raad oordeelt dat het koopcontract ten name van appellante de veronderstelling rechtvaardigt dat zij over de caravan kan beschikken en deze kan gelde maken. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat de caravan in eigendom toebehoort aan een derde partij, [N.], en dat zij slechts gebruiksrecht heeft. De Raad stelt vast dat er geen concrete gegevens zijn die de claim van appellante ondersteunen dat zij een schuld heeft aan [N.]. De hoger beroepen van appellante worden afgewezen, en de eerdere uitspraken worden bevestigd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in overweging hebben genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 19 april 2011.

Uitspraak

08/4705 WWB
09/2943 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 3 juli 2008, 08/843 en 08/844 (hierna: aangevallen uitspraak 1), en van de rechtbank Roermond van 22 april 2009, 08/1555 (hierna: aangevallen uitspraak 2)
in de gedingen tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Smeets, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak 1 en mr. C. Schouten, kantoorgenoot van mr. Smeets, tegen de aangevallen uitspraak 2.
Het College heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn ter behandeling aan de orde gesteld op 22 maart 2011, waar partijen, zoals bericht, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat in deze gedingen uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving sinds 31 maart 2000 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de toekenning van de bijstand is haar vermogen vastgesteld op f. 0,00. De inkomsten van appellante uit werkzaamheden bij [naam werkgev er] werden in mindering gebracht op de bijstand. Dit dienstverband eindigde op 1 juni 2007.
1.2. Uit van de werkgever verkregen informatie bleek dat appellante regelmatig geld had geleend van haar werkgever en dat zij ter zekerheid het koopcontract van een caravan in onderpand had gegeven. In dit koopcontract, gedateerd 27 april 2002, is onder meer vermeld dat appellante een nader aangeduide caravan koopt voor een bedrag van € 12.500,--, in contanten te betalen. Appellante had het College geen mededeling gedaan van het bezit van een caravan. Naar aanleiding van deze informatie heeft het College nader onderzoek verricht naar de eigendom en financiering van deze caravan.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 8 april 2008 heeft het College, onder intrekking van eerder genomen besluiten tot opschorting van het recht op bijstand met ingang van 27 april 2002 en intrekking van de bijstand met ingang van 1 november 2007, het vermogen van appellante per 27 april 2002 vastgesteld op € 10.441,16. Daarbij is ervan uitgegaan dat de caravan tot het vermogen van appellante behoort.
1.4. Bij besluit van 7 mei 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 augustus 2008, heeft het College, uitgaande van de hiervoor genoemde vermogensvaststelling, de bijstand van appellante over de periode van 27 april 2002 tot 8 januari 2004 met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB herzien (lees: ingetrokken) wegens overschrijding van de voor appellante geldende vermogensgrens. Voorts is een bedrag van € 5.621,16 aan ten onrechte gemaakte kosten van bijstand van appellante teruggevorderd. Dat bedrag is gelijk aan het op 27 april 2002 bestaande surplus aan vermogen boven de voor appellante geldende vermogensgrens.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van appellante tegen het besluit van 8 april 2008 ongegrond verklaard.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 28 augustus 2008 ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. De gedingen in hoger beroep hebben zich toegespitst op vragen rond de vermogensvaststelling in relatie tot de in het koopcontract van 27 april 2002 genoemde caravan. Ten aanzien van het besluit van 28 augustus 2008 zijn verder geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
3.2.1. Volgens appellante heeft zij de caravan wel aangekocht, maar behoort hij [N.] (hierna: [N.]) toe, toenmalig eigenaar van de camping waar de caravan stond, omdat hij de caravan heeft betaald. Als bewijs is verwezen naar bankafschriften, waaruit blijkt dat [N.] medio april 2002 € 13.000,-- in contanten van zijn rekening heeft opgenomen, en naar een door [N.] ondertekende verklaring van 19 maart 2008, waarin hij vermeldt dat hij de caravan heeft gekocht. Aangezien [N.] de caravan heeft betaald, moet volgens appellante worden aangenomen dat tussen partijen is overeengekomen dat zij de caravan mocht gebruiken, maar dat [N.] eigenaar bleef, althans dat sprake is van gedeelde eigendom. Indien appellante wel als eigenaar van de caravan moet worden aangemerkt, dan staat het haar niet vrij de caravan te verkopen en de opbrengst voor haar eigen levensonderhoud te gebruiken. Bij verkoop zal de opbrengst voor [N.] zijn, zodat tegenover de waarde van de caravan een lening van [N.] staat, waarmee bij de vermogensvaststelling rekening moet worden gehouden.
3.2.2. Het feit dat het koopcontract van 27 april 2002 ten name van appellante is gesteld rechtvaardigt naar het oordeel van de Raad de vooronderstelling dat appellante moet worden beschouwd als degene die over de caravan kan beschikken en deze te gelde kan maken. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in haar geval anders zou zijn. Zij heeft, zo is gebleken, ook feitelijk de caravan tot haar beschikking. Zij maakt immers gebruik van de caravan, betaalt het staangeld en gebruikt de caravan als onderpand voor een lening. Verder heeft zij niet met concrete, verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat [N.] de koopprijs van de caravan heeft voldaan. Het enkele feit dat [N.] medio april 2002 een bedrag van € 13.000,-- van zijn bankrekening heeft opgenomen is daartoe onvoldoende te achten. De Raad is dan ook van oordeel dat het College er bij de bestreden vermogensvaststelling per 27 april 2002 op goede gronden van is uitgegaan dat de waarde van de caravan in aanmerking moet worden genomen.
3.2.3. Voorts zijn geen concrete, verifieerbare gegevens voorhanden waaruit blijkt dat sprake is van een reële verplichting voor appellante om, ingeval van verkoop van de caravan, de verkoopprijs aan [N.] te betalen. Dit betekent dat het College bij de vermogensvaststelling terecht niet is uitgegaan van een schuld van appellante aan [N.].
3.3. Uit het vorenstaande volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten, en de aangevallen uitspraak 2 moeten worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten;
Bevestigt de aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en E.J.M. Heijs en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD