ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1976

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6816 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 9 november 2009. Dit bezwaar werd door het Uwv op 28 januari 2010 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De appellant, die werkzaam was als scheepskok, had het besluit pas op 16 december 2009 ontvangen, maar de termijn voor het indienen van bezwaar was al op 21 december 2009 verstreken. De rechtbank Rotterdam had eerder, op 4 november 2010, het beroep van de appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep overwogen dat het besluit van 9 november 2009 op de juiste wijze was bekendgemaakt, aangezien het naar het adres was verzonden waar de appellant ingeschreven stond. De termijn voor het indienen van bezwaar was daarmee op 10 november 2009 begonnen. De Raad oordeelde dat de datum van ontvangst niet bepalend is voor de aanvang van de bezwaartermijn. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat niet duidelijk was gemaakt waarom de appellant niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen ruimte was voor een voorlopige voorziening, zoals door de gemachtigde van de appellant was verzocht. Ook werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 13 april 2011, waarbij de griffier M.A. van Amerongen en de voorzitter G.A.J. van den Hurk aanwezig waren.

Uitspraak

P R O C E S - V E R B A A L
van de mondelinge uitspraak op 13 april 2011
CENTRALE RAAD VAN BEROEP
Meervoudige kamer
Zitting hebben: G.A.J. van den Hurk, als voorzitter, B.M. van Dun en B. Barentsen, als leden
griffier: M.A. van Amerongen
3e Zaak, reg.nr.: 10/6816 WW
Inzake: [Appellant], wonende te [woonplaats], appellant, verschenen bij gemachtigde mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verschenen
bij gemachtigde mr. P.C.M. Huijzer.
Bij besluit van 28 januari 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen een besluit van 9 november 2009 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 4 november 2010, 10/844, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van het hoger beroep heeft de Raad het volgende overwogen.
Het besluit van 9 november 2009 is naar het adres verzonden waarop appellant bij de gemeentelijke basisadministratie was ingeschreven, zodat het op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De termijn van zes weken voor het maken van bezwaar is daarmee aangevangen op 10 november 2009 en geeïndigd op 21 december 2009. Daaraan doet niet af dat dit besluit niet aangetekend is verzonden. Er is geen wettelijke bepaling die het Uwv daartoe verplicht, ook niet wanneer het gaat om een ambtshalve genomen, voor de belanghebbende belastend, besluit. Evenmin is van belang dat appellant in verband met zijn werkzaamheden als scheepskok eerst op 16 december 2009 van dit besluit kennis heeft kunnen nemen, omdat de datum van ontvangst niet bepalend is voor de vraag wanneer de bezwaartermijn een aanvang heeft genomen. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 november 2009 is door het Uwv ontvangen op 28 december 2009. De rechtbank heeft dus terecht aangenomen dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 9 november 2009 is overschreden.
De Raad onderschrijft ook de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de niet-verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Ter zitting is vastgesteld dat appellant zich eerst omstreeks Kerstmis 2009 bij zijn gemachtigde heeft gemeld. In dat verband acht de Raad van belang dat niet duidelijk is gemaakt om welke reden appellant niet in staat zou zijn geweest om zelf of met hulp van zijn rechtshulpverlener, die al meerdere procedures voor hem had gevoerd, (voorlopig) bezwaar te maken in de periode tussen zijn thuiskomst op 16 december 2009 en 21 december 2009.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Gelet op deze uitkomst bestaat er geen ruimte om een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zoals door de gemachtigde van appellant ter zitting is verzocht.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 13 april 2011.
De griffier. De voorzitter.
(get.) M.A. van Amerongen (get.) G.A.J. van den Hurk
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de Centrale Raad van Beroep.