ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3698 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woningaanpassing door plaatsing traplift voor rolstoelafhankelijke appellant

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een woningaanpassing door middel van de plaatsing van een traplift in de nieuwe woning van appellant, die rolstoelafhankelijk is door een neurologische aandoening. Appellant heeft op 8 november 2007, na zijn verhuizing, een aanvraag ingediend bij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk. Deze aanvraag werd op 3 januari 2008 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 22 april 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing op 10 juni 2009 eveneens ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 maart 2011 de zaak behandeld. Appellant stelt dat zijn omstandigheden, met name de wens om een groot gezin te hebben, moeten worden gekwalificeerd als 'een andere belangrijke reden' in de zin van artikel 20 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2007 (Vmo). De Raad oordeelt echter dat de omstandigheden van appellant niet voldoen aan de criteria die in de Vmo zijn gesteld. De Raad wijst erop dat de situatie van appellant niet vergelijkbaar is met de situaties die in de toelichting op de Vmo worden genoemd, zoals samenwoning of het aanvaarden van werk elders.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en J.J.A. Kooijman als leden, in aanwezigheid van griffier P.J.M. Crombach. De uitspraak is op 2 maart 2011 gedaan in Utrecht.

Uitspraak

09/3698 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 juni 2009, 08/3828 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk (hierna: College).
Het geding is behandeld op de zitting van 2 maart 2011. Namens appellant is verschenen mr. A.A.G. Balkenende, advocaat te Katwijk. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door R.G.W. Paulissen.
1. Appellant, geboren [in] 1966, heeft ten gevolge van een neurologische aandoening krachtsverlies in beide benen. Hij is rolstoelafhankelijk. Op 8 november 2007 heeft appellant, in verband met zijn verhuizing van het [adres 1] te [gemeente] naar de [adres 2] te [gemeente], bij het College een woningaanpassing door middel van de plaatsing van een traplift aangevraagd voor laatstgenoemde woning.
2. Bij besluit van 3 januari 2008 heeft het College deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 22 april 2008 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit 3 januari 2008 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar artikel 20, aanhef en onder a, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2007 (Vmo).
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 22 april 2008 ongegrond verklaard.
4. Artikel 20 van de Vmo luidt, voor zover van belang:
“De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:
a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;”
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning aan het [adres 1] - een gelijkvloers appartement met drie slaapkamers - vanuit het perspectief van de beperkingen van appellant een voor hem geschikte woning is. Vanwege een inpandige trap is de woning aan de [adres 2] dit niet.
6. Appellant heeft aangegeven van zijn flatwoning naar een eengezinswoning met tuin te willen verhuizen, teneinde zijn relatief grote gezin - ten tijde van de aanvraag 4, inmiddels 5 jonge kinderen - ruimer te huisvesten en de kinderen de gelegenheid te bieden in de tuin te spelen. Appellant heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat zijn omstandigheden, meer in het bijzonder de wens een groot gezin te hebben, in de terminologie van artikel 20, aanhef en onder a, van de Vmo dienen te worden gekwalificeerd als “een andere belangrijke reden”.
7. Naar het oordeel van de Raad heeft het College zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheden van appellant geen belangrijke reden vormen in de zin van artikel 20, aanhef en onder a, van de Vmo. De situatie van appellant is onvoldoende vergelijkbaar met de situaties - samenwoning, huwelijk en het aanvaarden van werk elders - die in de toelichting op de Vmo worden genoemd. Het College heeft in dit verband terecht aangevoerd dat het niet ongebruikelijk is dat ook grotere gezinnen in een flatwoning wonen.
8. Ten overvloede wijst de Raad er nog op dat uit artikel 20, aanhef en onder b, van de Vmo volgt dat - na overleg en toestemming - uitzonderingen op de hoofdregel mogelijk zijn. Dat appellant om hem moverende redenen niet voor een dergelijk traject heeft gekozen ligt in zijn risicosfeer.
9. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier.
Utrecht, 2 maart 2011
De griffier. De voorzitter.
P.J.M. Crombach. R.M. van Male.
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.
HD