ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1125 WWB + 09/1126 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering na niet tijdig verstrekken van gevraagde gegevens

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld. Appellanten ontvingen sinds 19 mei 2005 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 30 augustus 2007 werden zij verzocht om bepaalde gegevens te verstrekken, maar zij hebben deze gegevens niet tijdig aangeleverd. Hierdoor werd hun bijstand op 14 september 2007 met terugwerkende kracht opgeschort. Het College heeft vervolgens op 24 oktober 2007 besloten om de bijstand van appellanten met ingang van 10 september 2007 in te trekken en de kosten van bijstand over de periode van 10 tot en met 30 september 2007 terug te vorderen, omdat het verzuim niet was hersteld.

Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat het niet redelijk is dat de bijstand over deze periode is teruggevorderd, omdat zij niet verantwoordelijk zijn voor de uitbetaling door het College. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het College bevoegd was om de bijstand in te trekken en dat appellanten niet tijdig de gevraagde gegevens hebben verstrekt. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellanten voldoende beheersing van de Nederlandse taal hadden om aan het verzoek te voldoen en dat zij niet hebben aangetoond dat zij de gevraagde gegevens wel degelijk tijdig hebben ingediend.

De Raad concludeert dat het College in overeenstemming met zijn beleid heeft gehandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat het College van zijn beleid had moeten afwijken. Het hoger beroep van appellanten is dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/1125 WWB
09/1126 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] en [Appellante], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 januari 2009, 08/658 en 08/742 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. L.J.L.M. Dacier, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2011. Appellanten zijn, met bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door F.H.M. Limpens, werkzaam bij Kompas, Gemeentelijk collectief voor werk, inkomen en zorg, gevestigd te Nuth (hierna: Kompas).
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen sinds 19 mei 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Bij brief van 30 augustus 2007 is appellanten in het kader van een periodiek heronderzoek naar de rechtmatigheid van de aan hen verleende bijstand verzocht om uiterlijk 10 september 2007 bepaalde stukken te verstrekken, waaronder alle afschriften over de laatste drie maanden van een op naam van appellant staande bankrekening en enkele afschriften van een op naam van appellante staande bankrekening. Omdat appellanten de gevraagde stukken niet tijdig hebben overgelegd is de bijstand bij besluit van 14 september 2007 met ingang van 10 september 2007 opgeschort. Bij dat besluit zijn appellanten in de gelegenheid gesteld uiterlijk op 26 september 2007 het verzuim te herstellen. Op 14 september 2007 heeft een medewerker van Kompas telefonisch contact met appellante opgenomen, waarbij nog een keer aan appellante is uitgelegd welke gegevens zij moet overleggen en binnen welke termijn.
1.2. Bij besluit van 24 oktober 2007, zoals gewijzigd bij besluit van 7 januari 2008, is - voor zover van belang - de bijstand van appellanten met ingang van 10 september 2007 beëindigd (lees: ingetrokken) en zijn de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 10 september 2007 tot en met 30 september 2007 tot een bedrag van € 830,46 van appellanten teruggevorderd. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat het verzuim niet is hersteld.
1.3. Bij besluit van 31 maart 2008 heeft het College, voor zover van belang, de intrekking en terugvordering gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat een gebrek in de bevoegdheid in bezwaar is hersteld, alsmede het beroep van appellanten tegen het besluit van 31 maart 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd, voor zover het beroep ongegrond is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Bij de beantwoording van de vraag of het College op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd was tot intrekking van de aan appellanten verleende bijstand, staat ter beoordeling of zij verzuimd hebben binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of appellanten hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.2. De Raad stelt op grond van het besluit van 24 oktober 2007 en de daaraan ten grondslag liggende rapportage van dezelfde datum vast dat appellanten de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens niet binnen de daartoe gestelde hersteltermijn hebben verstrekt. Appellanten hebben weliswaar gesteld dat zij dit wel hebben gedaan, maar zij hebben hun stelling op geen enkele wijze onderbouwd. De Raad volgt appellanten evenmin in hun subsidiaire standpunt dat het niet tijdig verstrekken van de gegevens hun niet kan worden verweten, omdat zij de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig waren. Het College heeft een memo van het onder 1.1 genoemde gesprek op 14 september 2007 overgelegd, waarin de medewerker van Kompas verklaart dat appellante zeer zeker de Nederlandse taal beheerst. Bovendien lag het op de weg van appellanten om de hulp van derden in te roepen, indien zij door hun beperkte kennis van de Nederlandse taal niet hebben begrepen welke gegevens zij dienden te verstrekken. Anders dan appellanten hebben betoogd, was er voor het College geen plicht hen uit te nodigen voor een gesprek om nadere uitleg te geven over het onderzoek en de te verstrekken gegevens. Voor zover bij appellanten behoefte bestond aan zo’n gesprek, hadden zij dit tijdig bij het College kenbaar kunnen en moeten maken. Dat zij dit niet hebben gedaan, komt voor hun rekening. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd, kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat het College niet bevoegd was om met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand van appellanten met ingang van 10 september 2007 in te trekken en niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.3. Ingevolge artikel 58, eerste lid, onder e, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.
4.4. Appellanten hebben aangevoerd dat het niet redelijk is dat de verleende bijstand over de periode van 10 september 2007 tot en met 30 september 2007 van hen is teruggevorderd, omdat hun niet kan worden verweten dat het College deze bijstand ondanks de opschorting van het recht op bijstand met ingang van 10 september 2007 toch heeft uitbetaald. Nu appellanten na het besluit van 14 september 2007 redelijkerwijs hadden kunnen begrijpen dat de nadien verleende bijstand onverschuldigd is betaald, was het College bevoegd om met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB de kosten van bijstand over de periode van 10 september 2007 tot en met 30 september 2007 van appellanten terug te vorderen.
Niet is in geschil dat het College in overeenstemming met zijn beleid tot terugvordering van de kosten van bijstand is overgegaan. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College bij afweging van de hierbij rechtstreeks betrokken belangen in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid of dat er sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht van zijn beleid had moeten afwijken.
5. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) R.L.G. Boot.
HD