ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1226
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WAO-uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond verklaarde. Het Uwv had bij besluit van 25 februari 2009 de bezwaren van appellant tegen eerdere besluiten ongegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 1 maart 2008 werd vastgesteld op 15 tot 25%, ondanks dat appellant eerder een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De rechtbank oordeelde dat het Uwv het bezwaar van appellant ten onrechte niet gegrond had verklaard, maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moesten blijven, omdat aan de voorwaarden voor terugvordering was voldaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant behandeld. Appellant betwistte de lagere arbeidsongeschiktheidsklasse en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering, alsook de opgelegde boete. De Raad oordeelde dat appellant inkomsten had uit arbeid die hij niet had gemeld, waardoor hij de inlichtingenplicht had geschonden. De Raad bevestigde dat de boete die het Uwv had opgelegd evenredig was en dat er geen aanleiding was voor matiging. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten en bevestigde de aangevallen uitspraak.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht door uitkeringsgerechtigden en de gevolgen van het niet naleven daarvan, waaronder terugvordering van onterecht ontvangen uitkeringen en het opleggen van boetes.