ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1187

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2739 WWB + 09/2742 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ontheffing van arbeidsverplichtingen bij bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordoost ongegrond heeft verklaard. Dit besluit hield in dat appellant, die sinds augustus 1992 bijstand ontvangt, niet langer ontheven kon worden van zijn arbeidsverplichtingen onder de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad voor de Rechtspraak heeft op 6 april 2011 uitspraak gedaan.

Appellant had eerder een volledige ontheffing van de arbeidsverplichtingen gekregen, maar na een heronderzoek werd vastgesteld dat hij geschikt was voor gangbare arbeid. Het Dagelijks Bestuur besloot dat de arbeidsverplichtingen weer voor appellant golden. Appellanten voerden aan dat appellant eerst een korte aanvullende cursus auto-elektronica nodig had om terug te keren naar zijn oude werk als automonteur. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om appellant ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen, en dat de wens tot bijscholing niet afdeed aan de geldende verplichtingen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de besluiten van het Dagelijks Bestuur niet konden worden gelezen als een impliciete afwijzing van een verzoek om ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Appellanten hadden zelf actie kunnen ondernemen door een aanvraag in te dienen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak bevestigd werd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

09/2739 WWB
09/2742 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] en [Appellante], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 april 2009, 08/42 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordoost (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 6 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd aan de Raad nadere informatie verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Asperen. Het Dagelijks Bestuur heeft zich, met voorafgaand bericht van verhindering, niet ter zitting laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvangen sinds augustus 1992 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 27 januari 2006 is aan appellant volledige ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen genoemd in artikel 9, eerste lid, van de WWB.
1.2. In het kader van een heronderzoek heeft appellant op het heronderzoeksformulier WWB van 1 maart 2007 vermeld dat hij volledig arbeidsgeschikt is en zich voor 40 uur per week beschikbaar stelt voor werk.
1.3. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het Dagelijks Bestuur bij besluit van 7 maart 2007 de bijstandsverlening aan appellanten voortgezet. Tevens is meegedeeld dat de in artikel 9, eerste lid, van de WWB genoemde arbeidsverplichtingen weer voor appellant gelden.
1.4. In bezwaar hebben appellanten tegen dit besluit aangevoerd dat appellant weliswaar bereid en in staat is werkzaamheden te verrichten, maar dat hij door zijn beperkingen eerst aangewezen is op omscholing. Appellanten hebben hierbij verwezen naar een re-integratieadvies van het Centrum voor Werk en Inkomen van 23 december 2005, waarin is geadviseerd om appellant bij te scholen in zijn oude beroep van automonteur, aangevuld met intensieve bemiddelingsondersteuning. Tijdens de op 6 november 2007 gehouden hoorzitting is namens het Dagelijks Bestuur verklaard dat appellant behoort tot de zogeheten granieten doelgroep, bestaande uit personen die extra aandacht krijgen, inclusief een keuring door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), om te bezien wat de mogelijkheden voor uitstroom zijn. Afhankelijk van de uitslag van de keuring zal een traject worden aangeboden.
1.5. Bij besluit van 30 november 2007 heeft het Dagelijks Bestuur het bezwaar tegen het besluit van 7 maart 2007 ongegrond verklaard. Volgens het Dagelijks Bestuur is niet gebleken van enige reden om appellant gehele of gedeeltelijke ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen. Het middel van een reïntegratietraject kan daarnaast onverkort worden ingezet.
1.6. Op 12 november 2007 en 14 november 2007 is appellant gekeurd door respectievelijk een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Geconcludeerd is dat appellant arbeidsgeschikt is voor gangbare arbeid en dat de bijscholingsmogelijkheden op het terrein van zijn wensberoep als automonteur door het RBO in kaart kunnen worden gebracht. Naar aanleiding van dit advies heeft het Dagelijks Bestuur overleg gevoerd met het RBO en appellant vervolgens tot twee maal toe uitgenodigd voor een gesprek, op 11 januari 2008 en 1 februari 2008, waaraan appellant om hem moverende redenen geen gehoor heeft gegeven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 november 2007 ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de oplegging van de arbeidsverplichtingen aan appellant en voor het overige niet-ontvankelijk.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat aan appellant na een periode van ontheffing van de arbeidsverplichtingen ten onrechte direct de arbeidsverplichtingen weer geheel zijn opgelegd, nu eerst een korte aanvullende cursus auto-elektronica geïndiceerd is om hem terug te leiden naar zijn eigen werk. Het besluit van 30 november 2007 moet worden aangemerkt als een impliciete afwijzing van het verzoek tot het volgen van een dergelijk opleidingstraject, en de rechtbank heeft het beroep daartegen dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het besluit van 30 november 2007 (en het primaire besluit van 7 maart 2007) betrekking heeft op de voortzetting van het recht op bijstand en op de weigering om appellant nog langer ontheffing te verlenen van de in artikel 9, eerste lid, van de WWB vervatte arbeidsverplichtingen.
4.2. Een impliciete afwijzing van een verzoek om ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan in de besluiten van 7 maart 2007 en 30 november 2007, ook naar het oordeel van de Raad, niet worden gelezen. Dat, zoals namens appellanten is gesteld, wel mondeling uitlatingen zijn gedaan over de bijscholingsmogelijkheden van appellant maakt dit niet anders. Appellanten hadden, bijvoorbeeld door het indienen van een aanvraag, besluitvorming over ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kunnen uitlokken en de gang van zaken rond bijscholing en reïntegratie in die procedure aan de orde kunnen stellen. Nu de besluiten van 7 maart 2007 en 30 november 2007 niet zien op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de buitengrens van de omvang van het geding op grond van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht wordt bepaald door de inhoud van die besluiten en de daarop betrekking hebbende gronden, heeft de rechtbank het beroep in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.3. De Raad is voorts, met het Dagelijks Bestuur en de rechtbank, van oordeel dat gelet op de beschikbare gegevens in de situatie van appellant, geen sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de WWB, zodat het Dagelijks Bestuur niet bevoegd was appellant nog langer te ontheffen van de arbeidsverplichtingen.
De Raad wijst er in dit verband nog op dat ook appellant niet betwist dat hij geschikt is tot het verrichten van gangbare arbeid. Zijn wens tot bijscholing kan niet afdoen aan de voor hem toepasselijke arbeidsverplichtingen.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) R.L.G. Boot.
JvS