ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0486

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/5795 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft appellante, een Spaanse nationaliteit hebbende vrouw, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ongegrond had verklaard. De aanvraag was afgewezen omdat appellante niet alle gevraagde gegevens had verstrekt, waardoor het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo onvoldoende inzicht had in haar financiële situatie. De rechtbank oordeelde dat het College terecht had besloten dat appellante niet voldeed aan de wettelijke inlichtingenverplichting, zoals vastgelegd in artikel 17 van de WWB.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante had op 19 november 2007 een aanvraag ingediend voor bijstand, maar het College had bij besluit van 31 januari 2008 deze aanvraag aanvankelijk afgewezen. Tijdens de bezwaarprocedure heeft het College besloten de aanvraag inhoudelijk te behandelen, maar appellante heeft niet alle gevraagde informatie aangeleverd, waaronder bankafschriften en verklaringen over kasstortingen. De Raad concludeert dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet alle noodzakelijke gegevens heeft verstrekt, zoals bankafschriften en informatie over een creditcard. De Raad oordeelt dat de stelling van appellante over de herkomst van de kasstortingen onvoldoende onderbouwd is. Gezien deze tekortkomingen heeft het College de aanvraag terecht afgewezen. Het hoger beroep van appellante wordt verworpen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/5795 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 september 2008, 08/701 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2011. Voor appellante is verschenen mr. Verstraten. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C.W.M.G. Volleberg, werkzaam bij de gemeente Venlo.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft de Spaanse nationaliteit, is gehuwd met M. [N.] ([N.]) en zij hebben twee minderjarige kinderen. Op 1 juni 2007 is [N.] in Spanje gedetineerd. Appellante heeft op 19 november 2007 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 31 januari 2008 heeft het College de aanvraag afgewezen, aanvankelijk op de grond dat appellante niet zou behoren tot de kring van rechthebbenden in het kader van de WWB. Tijdens de bezwaarprocedure heeft het College besloten de aanvraag alsnog inhoudelijk te behandelen.
1.2. Bij brief van 28 maart 2008 heeft het College appellante verzocht om uiterlijk op 9 april 2008 een aantal gegevens over te leggen, waaronder bankafschriften van alle in het gezin aanwezige bankrekeningen vanaf november 2006, een deugdelijke en verifieerbare verklaring voor de kasstortingen op de reeds aanwezige bankafschriften, deugdelijke en verifieerbare bewijzen van de wijze waarop appellante vanaf 1 juni 2006 in haar levensonderhoud heeft voorzien en gegevens over het arbeids- en uitkeringsverleden van appellante en van [N.]. Namens appellante is hierop bij brief van 7 april 2008 gereageerd, waarbij diverse gegevens aan het College zijn verstrekt.
1.3. Bij besluit van 22 april 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 31 januari 2008 ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat niet alle gevraagde gegevens zijn verstrekt, waardoor onvoldoende inzicht is verkregen in de financiële situatie van appellante en [N.]. Appellante heeft derhalve niet voldaan aan de inlichtingenverplichting van artikel 17 van de WWB, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 april 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het College op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.2. Indien de belanghebbende de inlichtingenverplichting niet in voldoende mate nakomt en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan naar vaste rechtspraak de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.
4.3. De Raad stelt vast dat appellante niet alle door het College bij brief van 28 maart 2008 gevraagde en voor de beoordeling van het recht op bijstand noodzakelijke gegevens heeft verstrekt. Zo ontbreken nog enkele bankafschriften en is in het geheel geen informatie verstrekt over een door [N.] gebruikte creditcard. Uit de overgelegde gegevens blijkt verder dat [N.] slechts incidenteel als chauffeur bij Taxi Centrale Jacobs heeft gewerkt en dat hij met het daarmee verkregen inkomen niet in het levensonderhoud van zijn gezin heeft kunnen voorzien. Nu zowel voor als na de aanhouding van [N.] met grote regelmaat bedragen op de bankrekeningen van appellante en [N.] zijn gestort waarvan de herkomst onduidelijk is gebleven, heeft het College terecht aannemelijk geacht dat er een andere bron van inkomsten moet zijn geweest. Daarover heeft appellante echter geen mededeling gedaan. De Raad acht de stelling van appellante dat de kasstortingen betrekking hebben op bedragen die zij ontving van de broer van [N.], A. [N.], en van andere familie en vrienden om in het dagelijks levensonderhoud te voorzien, niet aannemelijk, nu zij deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Met de door appellante overgelegde verklaring van haar zwager van 1 april 2008 en diens overboekingen op 23 augustus 2007 en op 21 juni 2007 van in totaal € 3.000,-- is immers nog geenszins een verifieerbare verklaring gegeven voor de vele overige kasstortingen. Evenals het College en de rechtbank komt de Raad dan ook tot de conclusie dat appellante de wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden waardoor haar recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, zodat het College de aanvraag van 19 november 2007 terecht heeft afgewezen.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) R.L.G. Boot.
EW