ECLI:NL:CRVB:2011:BP7933
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde WIA-uitkering na fout van het Uwv
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onverschuldigd betaalde WIA-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante ontving zowel een Ziektewet (ZW) uitkering als een WIA-uitkering, terwijl zij aanvankelijk alleen recht had op een ZW-uitkering. Het Uwv heeft op 20 oktober 2008 besloten dat appellante met ingang van 5 maart 2007 geen recht meer had op de WIA-uitkering en heeft een bedrag van € 13.689,02 teruggevorderd over de periode van 5 maart 2007 tot en met 31 oktober 2008. Dit besluit is door de rechtbank Almelo in stand gehouden, waarna appellante hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 16 februari 2011 heeft appellante, bijgestaan door haar echtgenoot, haar standpunt toegelicht. Zij stelde dat het Uwv niet tot terugvordering mocht overgaan, omdat zij geen onjuiste informatie had verstrekt en niet redelijkerwijs kon weten dat de WIA-uitkering ten onrechte werd uitbetaald. Appellante wees op de complexiteit van de regelgeving en het feit dat het Uwv niet had gereageerd op haar verzoek om informatie. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de terugvordering dwingend is voorgeschreven en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij een te hoge uitkering ontving. De Raad merkte op dat het feit dat appellante zowel een ZW- als een WIA-uitkering ontving, een sterk vermoeden had moeten wekken dat er een fout was gemaakt. De Raad concludeerde dat de terugvordering niet tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen zou leiden, en dat het Uwv rekening zou houden met de financiële positie van appellante bij de invordering. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.