ECLI:NL:CRVB:2011:BP3978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2165 WWB-W + 10/2166 NIOAW-W + 10/2167 WWB-W + 10/2169 NIOAW-W + 10/5009 NIOAW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet in behandeling genomen door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zutphen. Voor de aanvang van het onderzoek ter zitting heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, mr. J.J.A. Kooijman. Dit verzoek werd op 25 november 2010 afgewezen, met de mededeling dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling zou worden genomen, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zouden komen. Verzoeker heeft op 20 januari 2011 opnieuw om wraking verzocht, maar zowel verzoeker als de behandelend rechter hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om gehoord te worden tijdens de zitting op 1 februari 2011.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen uiteengezet dat volgens artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Echter, in dit geval kon het aangevoerde door verzoeker niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden die na het eerdere verzoek aan hem bekend zijn geworden. De Raad benadrukt dat de beslissing over het vorige wrakingsverzoek niet ter beoordeling staat in deze procedure.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep besloten om het wrakingsverzoek niet in behandeling te nemen. Deze beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van de Raad, en is openbaar uitgesproken op 10 februari 2011.

Uitspraak

10/2165 WWB-W
10/2166 NIOAW-W
10/2167 WWB-W
10/2169 NIOAW-W
10/5009 NIOAW-W
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
B E S L I S S I N G
op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend door:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker)
Datum beslissing: 10 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 3 maart 2010, 09/665, 09/663, 08/2173 en 08/2232.
Voor de aanvang van het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer van de Raad op 2 november 2010 heeft verzoeker bij brief van 28 oktober 2010 in de hiervoor bedoelde hoger beroepszaken met registratienummers 10/2165 WWB, 10/2166 NIOAW, 10/2167 WWB, 10/2169 NIOAW en 10/5009 NIOAW verzocht om wraking van mr. J.J.A. Kooijman (hierna: behandelend rechter). Bij beslissing van 25 november 2010 is het verzoek om wraking afgewezen, waarbij is aangegeven dat een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten en omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. Vervolgens is aan verzoeker meegedeeld dat het onderzoek wordt voortgezet ter zitting van 24 januari 2011.
Bij brief van 20 januari 2011 heeft verzoeker de Raad opnieuw verzocht om wraking van de behandelend rechter.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn ingevolge artikel 8:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad van 1 februari 2011, van welke gelegenheid verzoeker en de behandelend rechter geen gebruik hebben gemaakt.
II. OVERWEGINGEN
In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
In artikel 8:16, vierde lid, van de Awb is bepaald dat een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift van 20 januari 2011 vermeld dat hiervan sprake is en heeft met betrekking tot de behandelend rechter aangevoerd dat deze na de uitnodiging voor de zittingen veel te laat met zijn werkzaamheden in onderhavige zaken is begonnen, zodat al duidelijk is dat ook het vorige verzoek om wraking ten onrechte is afgekeurd. De Raad is van oordeel dat het met betrekking tot de behandelend rechter aangevoerde niet kan worden aangemerkt als een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:16, vierde lid, van de Awb. Ook van hetgeen verder is aangevoerd kan niet worden gezegd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden sinds het eerdere verzoek om wraking van de behandelend rechter.
De Raad merkt nog op dat in de onderhavige wrakingsprocedure de beslissing ten aanzien van het vorige wrakingsverzoek niet ter beoordeling staat.
Gelet op het voorgaande zal dit wrakingsverzoek niet in behandeling worden genomen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Neemt het verzoek om wraking niet in behandeling.
Deze beslissing is gegeven door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2011.
(get.) C. van Viegen.
(get.) R.L.G. Boot.
IJ