ECLI:NL:CRVB:2011:BP2935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1259 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak over de ingangsdatum van de toeslag ingevolge de Toeslagenwet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2010, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 april 2008, waarin hem met ingang van 14 februari 2007 een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) werd toegekend. Appellant was van mening dat hij al vanaf 12 september 2005 recht had op deze toeslag, maar had pas in 2008 een aanvraag ingediend omdat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om een toeslag aan te vragen.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de hoofdregel van de TW rechtvaardigden. De rechtbank stelde vast dat appellant op 14 februari 2008 een aanvraag had ingediend en dat er geen bijzondere medische situatie was die hem verhinderde om eerder een aanvraag in te dienen. De door appellant aangevoerde omstandigheden, zoals onbekendheid met de aanvraagprocedure, werden door de rechtbank niet als bijzonder genoeg beschouwd om af te wijken van de regelgeving.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad was van mening dat er geen nieuwe gezichtspunten naar voren waren gebracht die tot een ander oordeel konden leiden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad zag geen aanleiding om artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 februari 2011.

Uitspraak

10/1259 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2010, 08/2571 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2011, waar appellant is verschenen met bijstand van mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 6 december 2005 is aan appellant met ingang van 12 september 2005 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Naar aanleiding van een aanvraag van 14 februari 2008 is appellant bij besluit van 2 april 2008 met ingang van 14 februari 2007 een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) toegekend.
1.3. Tegen het besluit van 2 april 2008 heeft appellant bezwaar gemaakt. Appellant is van mening dat hij al vanaf 12 september 2005 in aanmerking komt voor een toeslag. Hij heeft pas op 14 februari 2008 een aanvraag ingediend omdat hij toen pas door een advocaat op de mogelijkheid van het aanvragen van een toeslag is gewezen. Zelf was hij hiervan niet op de hoogte.
1.4. Bij besluit van 16 juli 2008 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat in de TW is bepaald dat een recht op toeslag slechts kan worden vastgesteld over perioden gelegen één jaar voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag wordt ingediend, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Dergelijke bijzondere omstandigheden heeft het Uwv niet aanwezig geacht, zodat het Uwv geen aanleiding heeft gezien om de toeslag eerder toe te kennen dan met ingang van
14 februari 2007.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 16 juli 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Ook de rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 11, zevende lid, van de Toeslagenwet, zoals dat artikellid ten tijde hier in geding luidde. De rechtbank overwoog daartoe het volgende:
"De rechtbank stelt vast dat eiser op 14 februari 2008 bij verweerder een aanvraag heeft ingediend voor toeslag. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij niet op een eerder moment een dergelijke aanvraag heeft ingediend. Ook is geen sprake van een bijzondere medische situatie waarom eiser niet eerder een toeslag bij verweerder heeft kunnen aanvragen. De door eiser gestelde omstandigheden, die in feite neerkomen op onbekendheid met de aanvraagprocedure voor een toeslag, leveren naar het oordeel van de rechtbank evenmin bijzondere omstandigheden op in de zin van artikel 11, zevende lid, tweede volzin, van de TW, die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigen. Het betoog van eiser dat het oneerlijk is dat iemand die een WW-uitkering ontvangt niet automatisch de toeslag krijgt, vormt geen reden om af te wijken van de regelgeving, die een dwingend karakter heeft. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht het recht van eiser op toeslag niet met een langere terugwerkende kracht dan één jaar, zijnde 14 februari 2007, toegekend."
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Het hoger beroep, waarin geen wezenlijk andere gezichtpunten naar voren zijn gebracht als eerder in de procedure, heeft de Raad niet tot een ander oordeel geleid.
3.2. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) N.S.A. El Hana.
JL