ECLI:NL:CRVB:2011:BP0868

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1004 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sollicitatieverplichting en maatregel bij verminderde verwijtbaarheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 1998 met depressieve klachten uitgevallen was uit zijn werk, ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) na beëindiging van zijn WAO-uitkering. Het Uwv legde een maatregel op van 25% verlaging van de uitkering voor 121 dagen, omdat appellant niet had voldaan aan zijn sollicitatieverplichting. Appellant stelde dat hij door zijn psychische klachten niet in staat was om te solliciteren en dat het Uwv hiermee geen rekening had gehouden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet aan zijn sollicitatieverplichting had voldaan. De Raad benadrukte dat de sollicitatieplicht bestond zolang appellant werkloos was en dat hij geen ontheffing had gekregen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een situatie waarin appellant geen enkel verwijt kon worden gemaakt, en bevestigde de maatregel van het Uwv. Echter, na het indienen van nadere medische informatie door appellant, kwam het Uwv tot de conclusie dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De Raad besloot de eerder opgelegde maatregel te verlagen naar 15% voor vier maanden, en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.081,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 januari 2011.

Uitspraak

10/1004 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 mei 2010, 09/462 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.D. Kupelian, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 25 augustus 2010 een vraag van de Raad beantwoord.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.G. Lindeman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 21 september 1998 met depressieve klachten uitgevallen uit zijn werk van aardappelsorteerder in drie ploegendienst. Per einde wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is beëindigd met ingang van 6 september 2007. Per die datum is aan appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
1.2. Op 1 en 9 oktober 2008 is appellant bezocht door een fraude-inspecteur van het Uwv. Deze heeft haar bevindingen neergelegd in een inspectierapport, gedateerd 13 oktober 2008. Volgens dit rapport is geconstateerd dat appellant geen sollicitaties heeft verricht, omdat hij zich daartoe wegens ziekte niet in staat achtte. Wel heeft appellant sinds september 2008 via een re-integratiebureau een stageplaats van 1,5 uur per week gedurende tien weken, waarvan hij al enkele keren heeft verzuimd wegens ziekte. Met ingang van 18 november 2008 heeft appellant zich ziekgemeld.
1.3. Op basis van het inspectierapport heeft het Uwv bij besluit van 8 december 2008 een maatregel opgelegd in de vorm van een verlaging van het uitkeringspercentage met 25% voor de duur van 121 dagen met ingang van 1 december 2008. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 12 februari 2009 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard door het Uwv. Het Uwv heeft gesteld dat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichting om in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat aangenomen moet worden dat appellant op de hoogte was van zijn sollicitatieplicht en dat appellant had behoren te begrijpen dat hij ook tijdens zijn stage moest trachten passende arbeid te verkrijgen. Voor de rechtbank stond vast dat appellant dat onvoldoende heeft gedaan en dat hij daarmee de verplichting van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW heeft overtreden. De rechtbank zag in de door appellant aangevoerde medische en financiële omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat de overtreding appellant niet in overwegende mate kan worden verweten.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn bij de rechtbank ingenomen standpunt gehandhaafd en daaraan toegevoegd dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten. Deze zijn volgens appellant toegenomen en hij is daarvoor inmiddels in behandeling bij een psycholoog. Door zijn psychische aandoeningen was hij destijds niet in staat om naar behoren te functioneren, aldus appellant. Appellant heeft bij brief van 7 november 2010 nadere medische informatie overgelegd.
3.2. Het Uwv heeft naar aanleiding van deze nadere medische informatie bezwaarverzekeringsarts
A. van den Broeke-Spieker om advies gevraagd over de vraag of op grond daarvan aanleiding bestaat het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De bezwaarverzekeringsarts heeft deze vraag in een rapportage van 19 november 2010 bevestigend beantwoord. Het Uwv is op grond van die rapportage tot de conclusie gekomen dat op basis van de beschreven psychopathologie bij appellant sprake is van een verminderde verwijtbaarheid.
3.3. Het Uwv heeft in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts aanleiding gezien zijn standpunt niet onverkort te handhaven. Het Uwv is thans van opvatting dat een maatregel van 15% gedurende vier maanden is aangewezen, wat volgens hem betekent dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit in aanmerking komen voor vernietiging. Het Uwv heeft de Raad verzocht om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien op de door hem voorgestane wijze.
4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij werkloos is of blijft, doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen. Indien de werknemer deze verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering ingevolge artikel 27, derde lid, van de WW tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk. Ingevolge artikel 27, zesde lid, van de WW wordt een maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde lid wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (hierna: Maatregelenbesluit) bepaalt de hoogte en de duur van de in geval van overtreding van de sollicitatieverplichting op te leggen maatregel op 25% van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15% of ten hoogste 100% van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden.
4.2. Het Uwv heeft de sollicitatieverplichting van appellant met toepassing van het Besluit sollicitatieplicht werknemers 2007 aldus ingevuld dat appellant onder meer in het algemeen ten minste vier keer per vier weken een concrete sollicitatieactiviteit moest verrichten. Appellant heeft dit niet betwist. Hij heeft evenmin betwist dat hij geen sollicitaties heeft verricht in de periode voorafgaand aan zijn ziekmelding op 18 november 2008. Appellant meent niettemin dat hij de sollicitatieverplichting niet heeft overtreden. Daartoe heeft hij gesteld dat hij er bij de aanvang van de stage niet uitdrukkelijk op is gewezen dat de sollicitatieplicht tijdens de stage bleef bestaan. Met deze stelling miskent appellant echter dat de sollicitatieverplichting bestond zolang hij werkloos was en hij geen ontheffing van die verplichting had gekregen. De Raad onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht het standpunt heeft ingenomen dat appellant niet heeft voldaan aan zijn sollicitatieverplichting. Nu niet is gebleken dat appellant ter zake geen enkel verwijt kan worden gemaakt heeft het Uwv terecht een maatregel opgelegd.
4.3. Gezien 3.3 acht het Uwv bij nader inzien een lichtere dan de bij het bestreden besluit gehandhaafde maatregel aangewezen. De aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit ten onrechte in stand is gelaten, zal daarom worden vernietigd en het beroep tegen dat besluit gegrond worden verklaard. Voorts moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 27, zesde lid, van de WW en om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal de maatregel vaststellen op 15% van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden met ingang van
1 december 2008.
5. De Raad ziet aanleiding het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 644,- in beroep en op € 437,- in hoger beroep, tezamen € 1.081,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het uitkeringspercentage van de WW-uitkering van appellant met ingang van 1 december 2008 wordt verlaagd met 15% gedurende vier maanden;
Bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.081,-, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 152,- (€ 111,- + € 41,-) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) T.J.van der Torn.
KR