[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 december 2007, 07/572 en 07/793 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 januari 2011
Namens appellant heeft mr. K.E.J. Dohmen, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de psychiater prof. dr. J.J. van Os als deskundige benoemd. Deze heeft op 14 december 2009 rapport uitgebracht.
Bij brief van 31 december 2009 heeft het Uwv, onder verwijzing naar een commentaar van 28 december 2009 van de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp, zijn standpunt gehandhaafd.
Op verzoek van de Raad heeft deskundige Van Os op 20 mei 2010 op het commentaar van bezwaarverzekeringsarts Waasdorp gereageerd.
Daarop heeft het Uwv op 28 juli 2010 een reactie ingezonden van bezwaarverzekeringsarts Waasdorp van 13 juli 2010 en van de bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris van 26 juli 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Dohmen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Huijs.
1.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergeven. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.2. Bij besluit van 11 september 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 12 september 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat op theoretische gronden een verlies aan verdiencapaciteit is berekend van minder dan 35%. Bij besluit van
15 maart 2007 (hierna: bestreden besluit I) heeft het Uwv het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Naar aanleiding van een ziekmelding van appellant op 6 oktober 2006 wegens toegenomen klachten heeft het Uwv bij besluit van 22 november 2006 vastgesteld dat ook met ingang van 6 oktober 2006 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering omdat per die datum geen sprake was van toegenomen beperkingen en het verlies aan verdiencapaciteit ook toen minder dan 35% bedroeg. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 24 april 2007 (hierna: bestreden besluit II) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de tegen de bestreden besluiten I en II ingestelde beroepen van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zijn in eerdere fasen van de procedure(s) aangedragen standpunt herhaald. Dit standpunt komt er in essentie op neer dat de bestreden besluiten zijn gebaseerd op een ondeugdelijke medische grondslag.
3.2. Het Uwv heeft het standpunt van appellant bestreden en daartoe de in rubriek I vermelde reacties van bezwaarverzekeringsarts Waasdorp in het geding gebracht. Voorts heeft het Uwv op basis van een nader rapport van bezwaararbeidsdeskundige Saris van 26 juli 2010 geconcludeerd dat de door de deskundige Van Os geformuleerde beperkingen in zijn rapport van 14 december 2009 geen consequenties hebben voor de vastgestelde verdiencapaciteit van appellant.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Deskundige Van Os is in zijn rapport van 14 december 2009 tot de conclusie gekomen dat appellant leed aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS), veroorzaakt door traumata tijdens zijn diensttijd in Turkije. Hij concludeert dat de belastbaarheid van appellant bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is onderschat. Totdat appellant is behandeld voor zijn PTSS heeft hij meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. De functionele mogelijkheden van appellant met betrekking tot persoonlijk functioneren en sociaal functioneren zijn in het rapport van de deskundige verwoord.
4.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad volgt de bestuursrechter in beginsel een zorgvuldig tot stand gekomen, consistente en behoorlijk gemotiveerd oordeel van de door hem ingeschakelde deskundige. De Raad is - waar het de door Van Os opgestelde belastbaarheid van appellant op de data in geding betreft - niet gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding zijn om met betrekking tot het oordeel van Van Os van dit uitgangpunt af te wijken. Van Os heeft na eigen onderzoek en kennisname van alle beschikbare medische informatie zijn oordeel gevormd en in zijn rapport gemotiveerd uiteengezet op welke onderdelen van de Functionele Mogelijkheden Lijst de belastbaarheid van appellant dient te worden bijgesteld. Ook doet zich niet de situatie voor dat uit de reactie van Van Os op het andersluidende oordeel van de bezwaarverzekeringsarts Waasdorp blijkt dat Van Os zijn eigen oordeel niet serieus heeft heroverwogen. De bestreden besluiten berusten dan ook op een onjuiste medische grondslag en daarmee niet op een deugdelijke motivering.
4.4. De bezwaararbeidsdeskundige Saris heeft de geselecteerde functies met inachtneming van het rapport van Van Os opnieuw op hun geschiktheid voor appellant beoordeeld. In zijn rapport van 26 juli 2010 heeft hij gemotiveerd waarom de aan appellant voorgehouden functies van sorteermedewerker (sbc-code 111340), palletmaker (sbc-code 111173) en inpakker/afwerker (kartonproducten) (sbc-code 111174) voldoen aan de door Van Os gestelde eisen.
4.5. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige Saris afdoende gemotiveerd waarom appellant de belasting in de functies van sorteermedewerker, palletmaker en inpakker/afwerker (kartonproducten) kon verrichten binnen de door de psychiater Van Os getrokken grenzen. Daarom waren deze functies naar het oordeel van de Raad voor appellant op de in geding zijnde data geschikt te achten. Het Uwv heeft op basis van het evengenoemde arbeidskundige rapport terecht gesteld dat de door de deskundige Van Os geformuleerde beperkingen niet leiden tot een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Dit betekent dat voor appellant met ingang van 12 september 2006 respectievelijk 6 oktober 2006 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering.
5. Gelet op hetgeen de Raad onder 4.2 heeft overwogen komen de bestreden besluiten wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad de beroepen tegen de besluiten van 15 maart 2007 en 24 april 2007 gegrond verklaren en deze besluiten vernietigen. Uit het onder 4.4 en 4.5 overwogene volgt dat de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten geheel in stand kunnen blijven.
6. De Raad ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De kosten van rechtsbijstand van appellant in beroep en hoger beroep komen voor vergoeding in aanmerking. De Raad begroot deze kosten op € 644,- in beroep en op € 644,- in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen tegen de besluiten van 15 maart 2007 en 24 april 2007 gegrond en vernietigt deze besluiten;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.A. van Amerongen.