ECLI:NL:CRVB:2011:BP0694

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6063 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van de WW-uitkering van appellant na niet-naleving van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 oktober 2009. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit betrof de intrekking van de WW-uitkering van appellant, die was ingegaan op 19 juli 2006. De rechtbank oordeelde dat appellant geen belang meer had bij de beoordeling van de maatregelen die in 2008 waren opgelegd, omdat de WW-uitkering al was ingetrokken.

Appellant had in hoger beroep betoogd dat de intrekking van zijn WW-uitkering onterecht was. Hij stelde dat het Uwv niet had aangetoond dat hij sinds 19 juli 2006 buiten Nederland verbleef, anders dan voor vakantie. De Raad overwoog dat de gronden die appellant in hoger beroep had aangevoerd, geen betrekking hadden op de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen rechtens relevant belang van appellant was bij een oordeel over de handhaving van de maatregelen die het Uwv had opgelegd.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in aanwezigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 januari 2011.

Uitspraak

09/6063 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant]
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 oktober 2009, 08/1196 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M. Wiertz.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Bij brief van 17 juli 2008 is hij uitgenodigd voor een gesprek met de re-integratiecoach op 25 juli 2008. Appellant is daar niet verschenen. Op een nieuwe uitnodiging voor 31 juli 2008 is hij evenmin verschenen. Daarom heeft het Uwv bij besluit van 12 augustus 2008 de WW-uitkering van appellant met ingang van 25 juli 2008 verlaagd met 10% gedurende twee maanden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2. Appellant is bij brief van 27 augustus 2008 wederom uitgenodigd voor een gesprek met de re-integratiecoach, op 1 september 2008. Appellant heeft geen gevolg gegeven aan die uitnodiging. Bij brief van 1 september 2008 is hij voor de vierde maal uitgenodigd en wel voor 11 september 2008. Op verzoek van appellant is dat gesprek verzet naar
17 september 2008. Appellant is op die dag niet verschenen bij de re-integratiecoach. Hierop heeft het Uwv bij besluit van 19 september 2008 de WW-uitkering van appellant met ingang van 1 september 2008 verlaagd met 15% gedurende twee maanden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3. Bij besluit van 2 december 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 12 augustus 2008 en 19 september 2008 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant zich niet heeft gehouden aan de verplichting om mee te werken aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid, nu hij niet is verschenen op de oproepen voor een gesprek met zijn re-integratiecoach.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank was van oordeel dat appellant geen belang meer had bij de beoordeling van de vraag of de in 2008 opgelegde maatregelen in rechte stand houden, omdat bij uitspraak van dezelfde dag was geoordeeld dat de WW-uitkering van appellant terecht was ingetrokken met ingang van 19 juli 2006.
3. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de intrekking van zijn WW-uitkering onjuist is geweest. Volgens hem is het Uwv niet geslaagd in het bewijs van de stelling dat hij, appellant, sinds 19 juli 2006 buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd hebben geen betrekking op de door de rechtbank uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring. Gelet hierop en omdat ook de Raad niet is gebleken van een rechtens relevant belang van appellant bij een oordeel over de bij het bestreden besluit gehandhaafde maatregelen kan het hoger beroep niet slagen. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.A. van Amerongen.
GdJ