ECLI:NL:CRVB:2011:BO9973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3636 WW + 10/3755 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van WW-uitkering met betrekking tot werkzaamheden in Nederland en Duitsland

In deze zaak gaat het om de intrekking en herziening van de WW-uitkering van betrokkene, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 januari 2011 uitspraak gedaan in de hoger beroepen van betrokkene en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd voor zover deze was aangevochten.

De Raad oordeelt dat het aannemelijk is dat betrokkene meer heeft gewerkt dan hij heeft opgegeven op zijn werkbriefjes. De werkzaamheden die betrokkene heeft verricht, ook al waren deze mogelijk niet winstgevend of productief voor de werkgever, vonden plaats binnen een dienstverband. Dit betekent dat de uren die hij heeft gewerkt van invloed zijn op de omvang van de werkloosheid en het recht op WW-uitkering. De Raad stelt vast dat de manurenregisters in het ongerede zijn geraakt en dat de schatting van het Uwv, waarbij een stip op de stippenlijst gelijk werd gesteld met 10 uur, niet onredelijk is.

De Raad wijst erop dat het aan betrokkene is om bewijs te leveren voor de onjuistheid van de schatting, maar dat hij niet meer in staat is om dit bewijs te leveren omdat hij de werkbriefjes onjuist heeft ingevuld. De Raad concludeert dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven voor de herziening van de WW-uitkering over de periode van 9 februari 2004 tot en met 30 april 2004. De hoger beroepen van zowel betrokkene als het Uwv slagen niet, en de Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/3636 WW
10/3755 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 9 juni 2010, 09/887 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 5 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft [naam gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft ook hoger beroep ingesteld en een verweerschrift ingediend.
Bij beslissing van 22 oktober 2010 (LJN BO1700 ) heeft de Raad een op 24 september 2010 namens betrokkene ingediend verzoek om wraking van de behandelend rechters afgewezen.
Op 27 oktober 2010 is een herhaald verzoek om wraking van de behandelend rechters ontvangen. Op 12 november 2010 is namens betrokkene een verzoek om wraking van de wrakingskamer ingediend.
Op 19 november 2010 (LJN BO4591) heeft de Raad het op 12 november 2010 ingediende verzoek om wraking van de wrakingskamer buiten behandeling gelaten, bepaald dat het op 27 oktober 2010 ontvangen verzoek niet in behandeling wordt genomen en bepaald dat een volgend verzoek om wraking in geval van misbruik niet in behandeling wordt genomen.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 november 2010. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een meer uitgebreide en specifieke weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden en voor de van belang zijnde bepalingen uit de Werkloosheidswet (WW), zoals die golden ten tijde hier in geding, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het Uwv de met ingang van 15 december 2003 aan betrokkene toegekende WW-uitkering ingetrokken dan wel herzien over weken in de periode van 15 december 2003 tot en met 30 april 2004. Beslissend op het bezwaar van betrokkene heeft het Uwv bij besluit van 14 augustus 2009 (hierna: bestreden besluit) zijn besluit van 16 juni 2009 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat
i) de herziening van de WW-uitkering van betrokkene over de periode van
15 december 2003 tot en met 8 februari 2004 wordt beperkt tot 30 uur over de periode van 16 tot en met 18 december 2003 en dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
ii) de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven wat betreft de herziening van de WW-uitkering over de periode van 9 februari 2004 tot en met 30 april 2004.
3.1. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak in hoger beroep bestreden voor zover deze betrekking heeft op de hierboven onder i) vermelde beslissing met betrekking tot weken in de periode van 15 december 2003 tot en met 8 februari 2004. De beperking van de intrekking of herziening over weken in die periode tot enkel 30 uren in week 51 van 2003 baseert de rechtbank op de stippen vermeld achter de naam van betrokkene op een “Übersicht gearbeitete tagen BRD” over de maanden december 2003 en januari 2004, door de rechtbank aangeduid als de stippenlijst. Het Uwv stelt zich echter op het standpunt dat uit een op 10 mei 2006 ondertekende verklaring van betrokkene aan de Sociale Verzekeringsbank moet worden afgeleid dat betrokkene in de periode van 15 december 2003 tot 17 januari 2004 werkzaam of niet beschikbaar is geweest. Het Uwv heeft tevens verwezen naar een uitspraak van de Raad van 26 februari 2009 (LJN BH6047) in een zaak van een andere werknemer van [werkgever].
3.2. Betrokkene heeft de aangevallen uitspraak in hoger beroep bestreden voor zover deze ziet op de hierboven onder ii) vermelde beslissing. Voor zover zijn stellingen betrekking hebben op die beslissing komen deze kort gezegd hierop neer, dat er geen grond is voor de intrekking of herziening van de WW-uitkering van betrokkene over weken in de periode van 9 februari 2004 tot en met 30 april 2004 op basis van de gegevens vermeld op de zogenoemde stippenlijst over de maanden februari tot en met april 2004.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad merkt vooraf op dat in dit geding niet langer de vraag aan de orde is of betrokkene onderworpen was aan de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving. Het Uwv heeft die vraag reeds bevestigend beantwoord en ook de Raad gaat daarvan uit. De Raad zal zich hierna beperken tot een bespreking van de beroepsgronden van het Uwv respectievelijk betrokkene tegen de onder i) en ii) vermelde beslissingen.
5.1. De door het Uwv genoemde verklaring van betrokkene van 10 mei 2006 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De periodes dat ik voor de Ltd. in Nederland heb gewerkt/of gepland stond voor projekten in Nederland zijn:
(...)
Van 03-11-03 tot 17-01-04 Beverwijk
(...)”.
Anders dan het Uwv is de Raad van oordeel dat uit deze summiere, in 2006 afgelegde verklaring niet kan worden afgeleid dat betrokkene in de periode van 15 december 2003 tot en met 8 februari 2004 daadwerkelijk onafgebroken in Beverwijk werkzaamheden heeft verricht. Het door betrokkene getekende “Übersicht gearbeitete tagen BRD” over de maanden december 2003 en januari 2004 vermeldt achter de naam van betrokkene stippen op 16, 17 en 18 december 2003, “Urlaub” van 19 tot en met 31 december 2003 en “Urlaub + slecht Wetter” van l tot en met 18 januari 2004.
5.2. Hetgeen de Raad in rechtsoverweging 4.4 heeft overwogen in zijn door het Uwv genoemde uitspraak van 26 februari 2009 heeft voor dit geding geen betekenis. Die overweging heeft geen betrekking op informatie van of specifiek over betrokkene maar op informatie van een andere werknemer van [werkgever]. dat diens werkzaamheden in Nederland in de periode van 15 december 2003 tot begin januari 2004 feitelijk tot ongeveer één week beperkt zijn gebleven.
5.3. Uit 5.1 en 5.2 volgt dat de door het Uwv tegen de aangevallen uitspraak aangevoerde gronden tegen de onder i) vermelde beslissing geen doel treffen.
6.1. Op grond van de gedingstukken, waaronder het rapport werknemersfraude van 21 maart 2005, is aannemelijk dat betrokkene meer heeft gewerkt dan door hem is opgegeven op de werkbriefjes. Nu de ten name van betrokkene ingediende werkbriefjes geen getrouwe weergave bevatten van de omvang van de werkzaamheden van betrokkene in de periode van 9 februari 2004 tot en met 30 april 2004 zal een schatting van die omvang moeten worden gemaakt. De rechtbank heeft zich voor de bepaling van de omvang van de voor betrokkene in aanmerking te nemen uren in de periode van 9 februari 2004 tot en met 30 april 2004 gebaseerd op het door betrokkene getekende “Übersicht gearbeitete tagen BRD” over de maanden februari tot en met april 2004. Het betreft hier maandoverzichten die per dag en per werknemer zijn bijgehouden door middel van het plaatsen van een zwarte stip. De betrokken werknemers hebben met hun handtekening de juistheid van die overzichten bevestigd. Namens betrokkene is benadrukt dat op de overzichten in verband met mogelijke loonbelastingplicht in Duitsland de dagen zijn vermeld dat men gewerkt heeft en de dagen dat men fysiek aanwezig was in Duitsland maar dat dit niet betekent dat iedere stip staat voor een gewerkte dag. Een stip kan volgens betrokkene onder meer ook staan voor rest- en opruimwerkzaamheden, kleine herstelwerkzaamheden, administratieve handelingen op het kantoor van de werkgever en andere bijeenkomsten met de werkgever. Daarmee wordt echter miskend dat, ook waar het gaat om werkzaamheden die voor de werkgever wellicht niet winstgevend of productief waren, deze werkzaamheden plaatsvonden binnen een dienstverband en dat de daarmee gemoeide uren daarom ook van invloed waren op de omvang van de werkloosheid en het recht op WW-uitkering.
6.2. Betrokkene heeft diverse malen benadrukt dat de ware omvang van de werkzaamheden slechts is vast te stellen aan de hand van de zogenoemde mandagenregisters. Volgens betrokkene heeft het Uwv dan wel een overheidsinstantie deze registers met opzet laten verdwijnen. In het dossier bevindt zich een overzicht van de stukken die bij een doorzoeking bij de werkgever in beslag zijn genomen. Onder nummer 24 op die lijst wordt een mandagenregister vermeld. In het dossier bevinden zich verder overzichten die betrekking hebben op een andere periode dan thans in geding, waarop, herleidbaar naar werknemer, is terug te vinden hoeveel uur deze heeft gewerkt en waar deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Het is dan ook aannemelijk dat er met betrekking tot de thans aan de orde zijnde periode mandagenregisters zijn geweest. De registers zijn na de inbeslagname om onverklaarde wijze in het ongerede geraakt. Over het bestaan daarvan zijn misverstanden ontstaan omdat aanvankelijk de stippenlijst en de mandagenregisters werden verward. Voor heropening van het onderzoek ten behoeve van een verdere naspeuring naar die registers en in dat verband eventueel aan het Uwv te verstrekken opdrachten of verzoeken bestaat echter geen aanleiding. Nu de mandagenregisters, zoals toegelicht namens betrokkene, bewijs bevatten met betrekking tot de verloonde werkzaamheden, is daarmee niet gezegd dat deze registers volledige, betrouwbare en verifieerbare informatie zouden kunnen geven over het precieze aantal uren dat daadwerkelijk in de hier van belang zijnde periode door betrokkene is gewerkt, omdat onbetaalde arbeidsuren niet zijn verantwoord. De mandagenregisters kunnen dan ook geen getrouw beeld geven van de voor de toepassing van de WW in aanmerking te nemen uren.
6.3. De door het Uwv gemaakte schatting is, gelet op de voorhanden zijnde gegevens als de aard en de organisatie van de werkzaamheden op bouwplaatsen in Duitsland en waarbij een stip werd gelijkgesteld met 10 uur, niet onredelijk of onlogisch. Dat betrokkene thans niet meer in de positie verkeert om het bewijs voor de onjuistheid van die schatting aan te dragen, komt voor zijn risico nu het immers aan hem te wijten is dat de werkbriefjes onjuist zijn ingevuld.
6.4. Voor zover betrokkene met zijn verwijzingen naar besluiten van het Uwv ten aanzien van andere werknemers van [werkgever]. betoogt dat het Uwv ook ten aanzien van hem op een vergelijkbare wijze dient te handelen, slaagt die grond niet. Op grond van de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting van 17 december 2009 en de in de zaak van [M.] bij brief van 19 oktober 2010 door het Uwv verstrekte toelichting, is niet aannemelijk dat de omstandigheden die hebben geleid tot afwijkende standpunten van het Uwv ten aanzien van de door betrokkene met name genoemde werknemers gelijk zijn aan die van hem.
6.5. Uit 6.1 tot en met 6.4 volgt dat de door betrokkene tegen de aangevallen uitspraak aangevoerde gronden tegen de onder ii) vermelde beslissing evenmin doel treffen. De rechtbank heeft terecht beslist dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven wat betreft de herziening van de WW-uitkering van betrokkene over de periode van 9 februari 2004 tot en met 30 april 2004.
7. De hoger beroepen slagen niet. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
8. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Bepaalt dat van het Uwv een recht wordt geheven van € 448,-.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P. Boer.
JL