ECLI:NL:CRVB:2011:BO9925
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de Ziektewetuitkering wegens hersteldverklaring
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 januari 2011 uitspraak gedaan. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 21 mei 2008, waarin werd gesteld dat zij weer in staat was om een of meer van de functies te verrichten die haar eerder waren voorgehouden. De rechtbank had in haar uitspraak van 25 augustus 2009 geoordeeld dat het Uwv terecht had gehandeld en dat er geen reden was om de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen in twijfel te trekken.
Tijdens de zitting op 1 december 2010 heeft appellante haar stelling herhaald dat zij ten onrechte hersteld was verklaard, maar zij heeft dit niet nader onderbouwd. De Raad heeft vastgesteld dat de aangekondigde medische informatie van haar huisarts of van PsyQ niet is overgelegd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank volledig en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 20 mei 2008 rechtmatig was. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in aanwezigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.