ECLI:NL:CRVB:2010:BO7963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5114 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldige onderzoeken door bezwaarverzekeringsarts in WW-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die als chauffeur/bezorger werkzaam was bij een koeriersdienst. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem slechts een uitkering toe te kennen tot 4 december 2007. Hij stelt dat hij van 4 december 2007 tot 22 januari 2008 ziek was en dat de werkgever, [naam koeriersdiensten], een loondoorbetalingsverplichting had. De bezwaarverzekeringsarts, J.L. Waasdorp, concludeerde echter dat de ziekmelding van appellant niet het gevolg was van een ziekte of psychische stoornis, maar van psychosociale omstandigheden. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, met als argument dat er geen schriftelijke arbeidsovereenkomst was en dat appellant niet arbeidsongeschikt was.

De rechtbank Maastricht heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het Uwv de motivering van het bestreden besluit niet handhaaft. De Raad oordeelt dat het besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van appellant. De Raad wijst op de noodzaak om de zorgvuldigheid in acht te nemen bij ziekmeldingen binnen een dienstverband.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het Uwv wordt opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij het de verplichting heeft om de medische situatie van appellant opnieuw te onderzoeken. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedragen, en moet het Uwv het griffierecht van € 149,-- vergoeden.

Uitspraak

09/5114 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 augustus 2009, 08/1891 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2010, waar appellant met voorafgaande kennisgeving niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is als chauffeur/bezorger werkzaam geweest bij [naam koeriersdiensten]. Met een aanvraag van 20 november 2007 heeft hij zich tot het Uwv gericht met het verzoek om overname van de betalingsverplichtingen als bedoeld in
Hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). Nadat het faillissement van [naam koeriersdiensten] op 19 februari 2008 was uitgesproken, heeft het Uwv bij besluit van 18 april 2008 aan appellant over de periode van 5 november 2007 tot en met
3 december 2007 een uitkering ingevolge hoofdstuk IV van de WW toegekend, zijnde een bedrag van in totaal € 2.198,34. Appellant is met ingang van 22 januari 2008 bij een andere werkgever in dienst getreden.
2.1. Tegen dat besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Appellant kan zich niet verenigen met de omstandigheid dat het Uwv slechts een uitkering heeft toegekend tot 4 december 2007. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat hij van 4 december 2007 tot 22 januari 2008 ziek is geweest hetgeen betekent dat [naam koeriersdiensten] over deze periode een loondoorbetalingsverplichting had. Om die reden is appellant van mening dat hij ook over de periode van 4 december 2007 tot 22 januari 2008 in aanmerking dient te komen voor een uitkering ingevolge het bepaalde in hoofdstuk IV van de WW. Ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij in deze periode ziek is geweest, heeft appellant een kopie van de e-mail overgelegd waarmee hij zich op 4 december 2007 bij [naam koeriersdiensten] ziek heeft gemeld.
2.2. Nadat bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp (hierna: Waasdorp) had gerapporteerd dat de ziekmelding van appellant een gevolg is geweest van reacties op psychosociale omstandigheden en niet een uiting is geweest van een ziekte of psychische stoornis in engere zin, heeft het Uwv bij besluit van 13 oktober 2008 het bezwaar onder verwijzing naar de conclusie van deze arts ongegrond verklaard. In dit besluit heeft het Uwv voorts gesteld dat, nu een schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen appellant en [naam koeriersdiensten] ontbreekt en appellant vanaf 4 december 2007 geen werkzaamheden meer heeft verricht zonder dat dit het gevolg is geweest van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, het dienstverband van appellant met [naam koeriersdiensten] met ingang van 4 december 2007 is beëindigd en [naam koeriersdiensten] geen loondoorbetalingsverplichting had over de in geding zijnde periode. Er is daarom ook geen sprake van een betalingsverplichting die door het Uwv overgenomen kan worden.
3.1. In beroep heeft appellant bestreden dat er vanaf 4 december 2007 geen sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en dat het dienstverband met ingang van die dag is beëindigd. Daarbij heeft hij een verklaring van zijn huisarts van 6 november 2008 overgelegd waaruit blijkt dat appellant vaker arbeidsongeschikt is geweest vanwege surmenageproblemen. Volgens deze verklaring was daar op 4 december 2007 ook sprake van. Hierop is van de zijde van het Uwv gereageerd door middel van een nader rapport van voornoemde bezwaarverzekeringsarts.
3.2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich verenigd met het door het Uwv ingenomen standpunt dat appellant op 4 december 2007 niet arbeidsongeschikt was wegens ziekte. Anders dan het Uwv heeft de rechtbank, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:672 (lees: 7:627) van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) hieraan de conclusie verbonden dat appellant na 3 december 2007 geen recht op loon had omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht, zodat er voor het Uwv geen verplichting bestond om de betaling over te nemen.
4.1. In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden naar voren gebracht als eerder in de procedure.
4.2. Het Uwv heeft in hoger beroep laten weten zich geheel te kunnen verenigen met de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en het in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat het dienstverband van appellant met [naam koeriersdiensten] met ingang van 4 december 2007 is beëindigd, niet langer te handhaven.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Nu het Uwv de in het bestreden besluit neergelegde motivering niet handhaaft moet worden geoordeeld dat dat besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.2. Het thans door het Uwv ingenomen standpunt dat er bij appellant in de periode van 4 december 2007 tot 22 januari 2008 geen sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte is gebaseerd op een tweetal onderzoeken van bezwaarverzekeringsarts Waasdorp, wiens bevindingen zijn neergelegd in de rapporten van 9 oktober 2008 en
14 januari 2009. Naar het oordeel van de Raad zijn deze onderzoeken echter niet zorgvuldig geweest. De Raad overweegt hiertoe dat, nu in onderhavige zaak de regeling omtrent de verplichting van de betalingsovername van loon in geding is, allereerst de verplichtingen die ingevolge artikel 7:629 BW op de werkgever rusten, hadden moeten worden beoordeeld en dat daarbij het limitatieve systeem van de uitsluitingsgronden en weigeringsmogelijkheden ingevolge dit artikel bepalend is. Niet in geschil is dat de werkgever na de ziekmelding op geen enkel wijze actie heeft ondernomen en met name de werknemer niet medisch heeft laten onderzoeken. Nu appellant in bezwaar een afschrift van zijn ziekmelding bij
[naam koeriersdiensten] heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij zich op 4 december 2007 onder behandeling had gesteld bij zijn huisarts, had het op de weg van deze bezwaarverzekeringsarts gelegen contact op te nemen met deze huisarts. Ook nadat appellant in beroep de voormelde verklaring van 6 november 2008 had ingebracht, heeft de bezwaarverzekeringsarts geen nader onderzoek gedaan.
Voorts is de Raad van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in onvoldoende mate is ingegaan op de verklaring van de huisarts dat appellant op 4 december 2007 is uitgevallen vanwege psychische klachten en dat daar vaker sprake van is geweest. Tevens is de omstandigheid dat er bij appellant sprake was van diabetes onderbelicht gebleven. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat hij ten tijde hier in geding medicijnen voorgeschreven had gekregen die de rijvaardigheid konden beïnvloeden.
5.3. Het bestreden besluit kan wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb niet worden gehandhaafd en dit betekent dat ook de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, moet worden vernietigd. Ten behoeve van de besluitvorming van het nieuwe besluit op bezwaar staat het het Uwv vrij om te onderzoeken of appellant op de datum in dienst ziekmelding inderdaad ziek was. Het Uwv moet daarbij de zorgvuldigheid in acht nemen die bij een ziekmelding binnen een dienstverband in acht moet worden genomen.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, die voor verleende rechtsbijstand in beroep worden begroot op € 644,-- en voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep op € 644,--, in totaal derhalve op € 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal
€ 149,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
TM