ECLI:NL:CRVB:2010:BO7236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6738 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan WW-gerechtigde wegens niet melden van uitzendwerk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had een boete opgelegd van € 52,-- omdat de appellant naar de mening van het Uwv zijn verplichting om inlichtingen te verstrekken niet was nagekomen. De appellant had verzuimd om zijn werkzaamheden als discjockey en barman, evenals zijn uitzendwerk, te melden. Het Uwv stelde dat de appellant ten onrechte € 411,80 aan WW-uitkering had ontvangen door dit verzuim. De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, maar de appellant ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2010 werd de appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.Y. Gans. Het Uwv werd vertegenwoordigd door P.J.L.H. Coenen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de door de appellant verrichte werkzaamheden als discjockey en barman moesten worden aangemerkt als traditioneel vrijwilligerswerk. De Raad oordeelde ook dat het Uwv onvoldoende onderbouwing had geleverd voor de omvang van de werkzaamheden voor het uitzendbureau, waardoor de herziening en terugvordering niet konden standhouden.

De Raad concludeerde dat de appellant wel degelijk een verwijt trof voor het niet melden van zijn uitzendwerk, aangezien dit relevant was voor de beoordeling van zijn recht op WW-uitkering. De Raad oordeelde dat de opgelegde boete van € 52,-- onevenredig was in verhouding tot de benadeling, die minder dan € 60,-- bedroeg. Daarom werd de boete verlaagd naar € 10,--, wat de Raad als evenredig beschouwde. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.518,-- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van € 149,-- vergoeden.

Uitspraak

09/6738 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 november 2009, 09/39 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.Y. Gans, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gans. Het Uwv is, daartoe opgeroepen, verschenen bij P.J.L.H. Coenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreidere beschrijving van de feiten en de gang van zaken verwijst de Raad naar zijn heden onder nummer 09/6739 gedane uitspraak.
1.2. Appellant was in het genot van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (hierna: WW). Omdat appellant naar de mening van het Uwv de verplichting niet was nagekomen om inlichtingen te verstrekken, heeft het Uwv bij besluit van 8 juli 2008 een boete opgelegd van € 52,--. Het Uwv ging er daarbij vanuit dat appellant door dat verzuim ten onrechte € 411,80 aan WW-uitkering had ontvangen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
1.3. Bij besluit van 27 november 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv stelt zich daarbij op het standpunt dat appellant zijn werkzaamheden als disc jockey en barman niet heeft doorgegeven, net zo min als hij melding had gemaakt van zijn werkzaamheden voor een uitzendbureau in de week van 10 tot en met 16 maart 2008. Volgens het Uwv diende appellant te weten dat die werkzaamheden van invloed konden zijn op de hoogte of de duur van de uitkering.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, welk beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft onder verwijzing naar zijn uitspraak van dezelfde datum onder nummer 09/41 overwogen dat appellant de hem op grond van artikel 25 van de WW opgelegde inlichtingenverplichting niet is nagekomen.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat geen sprake was van werkzaamheden die van invloed waren op de WW-uitkering en dat hij zijn inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Appellant stelt voorts dat de mate van verwijtbaarheid anders moet worden bepaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 25 van de WW is de werknemer verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
4.2. Op grond van artikel 27a, eerste lid, van de WW legt het Uwv, indien de werknemer de verplichting bedoeld in artikel 25 niet of niet behoorlijk is nagekomen, hem een boete op van ten hoogste € 2.269,--.
4.3. In het hoger beroep van appellant dat is geregistreerd onder nummer 09/6739 is bij uitspraak van heden geoordeeld dat de door appellant verrichte werkzaamheden als discjockey en barman moeten worden aangemerkt als traditioneel vrijwilligerswerk. Tevens is geoordeeld dat Uwv de omvang van de werkzaamheden voor het uitzendbureau onvoldoende had onderbouwd, om welke redenen de herziening en de terugvordering geen stand konden houden.
4.4. In de visie van het Uwv behoeft traditioneel vrijwilligerswerk niet op de werkbriefjes gemeld te worden. Appellant heeft in dat verband op goede gronden verwezen naar de Bijlage bij het Besluit niet-betaalde werkzaamheden WW-gerechtigden. Daarmee staat echter nog niet vast dat appellant de ingevolge artikel 25 van de WW op hem rustende inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Het uitzendwerk heeft appellant immers niet op het werkbriefje vermeld terwijl er geen reden was om die werkzaamheden niet te vermelden.
4.5. Appellant treft ten aanzien van het niet melden van het uitzendwerk een verwijt. Op het werkbriefje werd daarnaar gevraagd, maar ook zonder dat daarom op het werkbriefje werd gevraagd, kon het appellant duidelijk zijn dat die werkzaamheden, zelfs indien deze, zoals appellant ter hoorzitting heeft gesteld, slechts een omvang van twee uur betroffen, relevant zijn voor de beoordeling van zijn recht op WW-uitkering. Daarbij valt inderdaad niet uit te sluiten dat appellant, zoals hij ter zitting heeft verklaard, destijds wel naar de werkplek is gegaan, maar dat hij daar ook weer werd weggestuurd maar dat hij achteraf desalniettemin voor het verschijnen toch nog enige vergoeding heeft gekregen. Dat zou kunnen verklaren dat hij die activiteit niet op het werkbriefje heeft vermeld. Enige nadere onderbouwing daarvoor, bijvoorbeeld door de inbreng van stukken van het uitzendbureau, loonstroken of bank- of giroafschriften over die periode is door hem echter niet geleverd.
4.6. Het bedrag dat is gemoeid met de teveel ontvangen WW-uitkering zal, afgaande op de door het Uwv in gedingstuk B016/03 neergelegde berekening, minder dan € 60,-- bedragen. De door het Uwv opgelegde boete is daarmee ongeveer even hoog als de benadeling en is in dat opzicht dan ook onevenredig. Het bestreden besluit dient hierom te worden vernietigd. Gelet op artikel 8:72a, van de Algemene wet bestuursrecht zal de Raad zelf voorzien en bepalen welke boete passend en geboden is. Gelet op de ernst en de omvang van de overtreding en gelet op de overige omstandigheden van dit geval, is in dit geval een boete van € 10,-- evenredig.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in proceskosten van appellant, welke kosten worden bepaald op € 644,-- aan kosten van rechtsbijstand in beroep en op € 874,-- aan kosten van rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal derhalve € 1.518,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Legt appellant een boete op van € 10,-- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.518,--;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 149,--vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) A.L. de Gier.
GdJ