ECLI:NL:CRVB:2010:BO6301
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om overneming van betalingsverplichtingen van werkgever op grond van de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Appellant had een aanvraag ingediend voor overneming van de betalingsverplichtingen van zijn voormalige werkgever op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat hij onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn werkgever in een blijvende toestand van betalingsonmacht verkeerde.
Appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft in hoger beroep betoogd dat hij alles heeft gedaan om de werkgever tot betaling te bewegen, inclusief het starten van een bodemprocedure. Het Uwv heeft echter gesteld dat het enkele starten van een bodemprocedure niet voldoende is om betalingsonmacht aan te tonen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen stukken heeft overgelegd die wijzen op betalingsonmacht van de werkgever.
De Raad heeft verder opgemerkt dat de werkgever vestigingen heeft in de Verenigde Staten en Frankrijk, maar er was geen bewijs van faillissement of surséance van betaling. De Raad concludeert dat appellant niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van hoofdstuk IV van de WW. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.