[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 augustus 2009, 08/5269 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 december 2010
Namens appellant heeft mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2010, waar namens appellant mr. Schaap is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
1.1. Appellant, van Kaapverdische nationaliteit, heeft vanaf 28 augustus 2000 aan boord van een Nederlands zeeschip gewerkt. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst in januari 2008 opgezegd. Appellant is vervolgens in het buitenland afgemonsterd, waarna hij via Portugal op 16 mei 2008 in Nederland is aangekomen. Appellant is onmiddellijk na aankomst in vreemdelingenbewaring gesteld tot 19 juni 2008.
1.2. Appellant heeft op 24 juli 2008 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Hij heeft op 31 juli 2008 een verblijfsvergunning bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst aangevraagd. Bij besluit van 18 december 2008 is hem met ingang van 31 juli 2008 een verblijfsvergunning verleend.
1.3. Bij besluit van 6 augustus 2008 heeft het Uwv afwijzend beslist op de aanvraag van appellant om een WW-uitkering. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 4 november 2008 (hierna: bestreden besluit) op de grond dat 31 juli 2008 - de eerste dag waarop appellant rechtmatig in Nederland verblijft - aangemerkt dient te worden als eerste werkloosheidsdag en dat appellant op deze eerste werkloosheidsdag niet voldoet aan de wekeneis als bedoeld in artikel 17 van de WW.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere stellingen herhaald. Volgens appellant dient het Uwv uit te gaan van 1 april 2008 als eerste werkloosheidsdag en dient de wekeneis ruimhartig toegepast te worden. Dit vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder appellant zijn aanvraag voor een WW-uitkering heeft moeten doen. Appellant heeft gewezen op zijn arbeidsovereenkomst welke in het buitenland is geëindigd, de lange reis naar Nederland en de vreemdelingenbewaring na aankomst in Nederland.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 17 van de WW bestaat recht op uitkering voor de werknemer indien hij in 36 weken voorafgaande aan de eerste dag van de werkloosheid in tenminste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht.
4.1.2. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WW is werkloos de werknemer die tenminste 5 of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren en beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
4.1.3. In artikel 16a, tweede lid, van de WW is bepaald dat indien bij het intreden van het arbeidsurenverlies als bedoeld in artikel 16, eerste lid, niet wordt voldaan aan een van de overige in dat lid bedoelde voorwaarden of de werknemer geen recht op uitkering heeft op grond van artikel 19, voor de toepassing van deze wet en de daarop rustende bepalingen als eerste werkloosheidsdag wordt aangemerkt, de dag van de kalenderweek waarop aan de overige voorwaarden wordt voldaan en artikel 19 niet meer aan het recht op uitkering in de weg staat.
4.1.4. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WW heeft geen recht op uitkering de werknemer die (…)
e. buiten Nederland woont of verblijf houdt, anders dan wegens vakantie
f. niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000;
g. rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
(…).
4.2. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het Uwv terecht een WW-uitkering aan appellant heeft ontzegd omdat hij op de eerste werkloosheidsdag niet aan de wekeneis voldoet als bedoeld in artikel 17 van de WW. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat op grond van de artikelen 16, 16a, tweede lid, en 19, eerste lid, van de WW de eerste werkloosheidsdag in dit geval moet worden gesteld op 31 juli 2008. Dit volgt reeds uit het gegeven dat appellant tot 16 mei 2008 buiten Nederland verblijf heeft gehouden anders dan wegens vakantie en daarna tot 31 juli 2008 niet rechtmatig in Nederland verblijf heeft gehouden als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot zijn omstandigheden voor aankomst in Nederland en zijn vreemdelingenbewaring heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Uitgaande van 31 juli 2008 als eerste werkloosheidsdag, voldoet appellant niet aan de wekeneis als bedoeld in artikel 17 van de WW en is hem dan ook terecht WW-uitkering onthouden.
4.3. Gezien het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.