ECLI:NL:CRVB:2010:BO4945

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5623 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van TRI-uitkering wegens onterecht ontvangen uitkeringen

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een tegemoetkoming ingevolge de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI) aan appellante. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante had op 5 juli 2007 een TRI-uitkering aangevraagd, maar verzuimde te vermelden dat zij op dat moment een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) ontving. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante geen recht had op de TRI-uitkering, omdat zij aansluitend aan de intrekking van haar WAO-uitkering meer dan twaalf maanden een WW-uitkering en daarna een ZW-uitkering heeft ontvangen. De Raad oordeelt dat appellante niet het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen aan een eerder besluit van het Uwv, waarin werd gesteld dat de TRI-uitkering correct was toegekend. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, aangezien de terugvordering geen onaanvaardbare gevolgen voor appellante heeft.

Uitspraak

09/5623 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2009, 08/4527 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2010. Namens appellante is verschenen mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoerig overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellante heeft op 5 juli 2007 een tegemoetkoming ingevolge de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI) aangevraagd. Bij besluit van 18 juli 2007 is haar met ingang van 5 juli 2007 een tegemoetkoming toegekend van € 49,45 bruto per dag. Daarbij is bepaald dat de tegemoetkoming in de vorm van een voorschot wordt betaald en dat de definitieve hoogte achteraf wordt vastgesteld en dat een nabetaling of een terugvordering zal volgen indien de definitieve vaststelling afwijkt van het toegekende voorschot.
1.3. Bij besluit van 4 juni 2008 is vastgesteld dat appellante geen recht heeft op de TRI-uitkering aangezien zij aansluitend aan de intrekking van haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 26 januari 2005 gedurende meer dan twaalf maanden een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) en daarna een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) heeft ontvangen. Volgens het Uwv is aan appellante over de periode van 5 juli 2007 tot en met 4 januari 2008 een bedrag van € 6.496,16 bruto onverschuldigd betaald. Dit bedrag wordt van appellante teruggevorderd.
2. Bij besluit van 8 oktober 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 4 juni 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv op goede gronden de verstrekte TRI-uitkering van appellante over de periode van 5 juli 2007 tot en met 4 januari 2008 met terugwerkende kracht heeft ingetrokken en teruggevorderd. Appellante voldeed namelijk niet aan de voorwaarden voor toekenning van een TRI-uitkering nu zij aansluitend aan de intrekking van haar WAO-uitkering langer dan twaalf maanden een WW-uitkering en vervolgens een ZW-uitkering heeft ontvangen. Het had appellante redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat aan haar ten onrechte een TRI-uitkering werd verstrekt, aangezien ze op de aanvraag van 5 juli 2007 heeft vermeld dat ze op dat moment geen andere inkomsten genoot terwijl ze een ZW-uitkering ontving. De rechtbank is niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering had dienen af te zien.
4. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat de oorzaak van de terugvordering grotendeels bij het Uwv is gelegen. Tevens is er sprake geweest van een schriftelijke en ondubbelzinnige mededeling van het Uwv dat het voorschot correct was berekend en dat appellante niets hoefde terug te betalen. Tot slot heeft de handelwijze van het Uwv voor appellante nadelige financiële gevolgen gehad, onder meer omdat aan appellante eerst met ingang van 4 januari 2008 een bijstandsuitkering is toegekend.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Ingevolge artikel 57, eerste lid, van de WAO, dat in artikel 2, zesde lid, van de TRI van overeenkomstige toepassing is verklaard, wordt hetgeen onverschuldigd is betaald door het Uwv teruggevorderd.
5.2 De gemachtigde van appellante heeft ter zitting bevestigd, dat niet in geschil is dat appellante over de in geding zijnde periode geen recht heeft op een TRI-uitkering en dat het voorschot op de TRI-uitkering door het Uwv onverschuldigd aan appellante is betaald.
5.3.1. Gelet op de gronden van appellante dient beoordeeld te worden of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, in het bijzonder het beginsel van rechtszekerheid of het vertrouwensbeginsel, zich in het voorliggende geval verzet tegen de toepassing van artikel 57, eerste lid, van de WAO. Appellante heeft in dit verband aangevoerd dat het Uwv met een besluit van 13 februari 2008 het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat (het voorschot op) de TRI-uitkering correct was berekend en dat zij niets hoefde terug te betalen.
5.3.2. Strikte toepassing van artikel 57, eerste lid, van de WAO is alleen dan, als in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, geen rechtsplicht meer indien sprake is van een ondubbelzinnige, schriftelijke mededeling van het Uwv, aan welke mededeling geen onjuiste of onvolledige inlichtingen van betrokkene debet waren en indien de onjuistheid van het door het Uwv ingenomen standpunt niet door betrokkene had behoren te worden onderkend.
5.3.3. Appellante heeft op het op 5 juli 2007 door het Uwv ontvangen aanvraagformulier niet vermeld dat zij op dat moment een ZW-uitkering ontving. Uit de betalingsoverzichten van het Uwv blijkt dat deze uitkering toen al enige tijd wekelijks aan haar werd betaald. Zij heeft voorts in de maanden juli en augustus 2007 niet voldaan aan de op het aanvraagformulier vermelde verplichting om iedere maand een kopie van haar loonstrook en/of uitkeringsspecificatie toe te zenden aan het Uwv. Gelet op deze omstandigheden heeft appellante aan het besluit van 13 februari 2008 niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat aan haar terecht een TRI-uitkering was toegekend en dat er niets zou worden teruggevorderd.
5.4. De Raad dient tot slot de vraag te beantwoorden of er sprake is van dringende redenen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. Zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft overwogen, kunnen dringende redenen volgens de wetsgeschiedenis slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor de betrokkene als gevolg van de terugvordering optreden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat de terugvordering voor appellante onaanvaardbare gevolgen heeft zoals hiervoor bedoeld. Met betrekking tot de door appellante aangevoerde financiële gevolgen merkt de Raad op dat bij de invordering de aflossingsbedragen zo worden vastgesteld dat appellante blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet van artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In de fout van het Uwv om appellante TRI-voorschotten toe te kennen is geen dringende reden gelegen om af te zien van terugvordering, omdat die fout de oorzaak van de terugvordering betreft en niet een gevolg daarvan is. Het feit dat aan appellante niet met verder terugwerkende kracht dan tot 4 januari 2008 een bijstandsuitkering is toegekend, is evenmin een dringende reden omdat ook het bestaan van een periode waarin achteraf bezien van enig uitkeringsrecht geen sprake is geweest niet als een gevolg van de terugvordering is aan te merken.
6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) A.L. de Gier.
NW