ECLI:NL:CRVB:2010:BO4601
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering herziening WAO-uitkering en ziekengeld op basis van onvoldoende medische onderbouwing
In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de beroepen tegen de besluiten op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond zijn verklaard. De besluiten op bezwaar betroffen de weigering om de WAO-uitkering van appellante te herzien en de weigering om ziekengeld toe te kennen. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv zijn besluiten had gebaseerd op voldoende medisch onderzoek en dat de door appellante ingebrachte medische gegevens niet specifiek genoeg waren om de besluiten te weerleggen.
Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. drs. S.J. Brunia, stelde in hoger beroep dat het Uwv de ernst en omvang van haar medische beperkingen had onderschat. Ze voerde aan dat er geen toereikend medisch onderzoek was verricht en dat de besluiten op bezwaar onvoldoende waren onderbouwd. Tijdens de zitting op 8 oktober 2010 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.K. Dekker.
De Centrale Raad van Beroep overwoog dat appellante in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere besluiten konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat de informatie die appellante had verstrekt over haar medische situatie, met name over het chronisch vermoeidheidssyndroom en fibromyalgie, te algemeen was om de besluiten van het Uwv te kunnen aanvechten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een medisch deskundige voor nader onderzoek.
De Raad besloot de hoger beroepen van appellante niet te honoreren en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd er geen vergoeding van proceskosten toegewezen, aangezien er geen termen aanwezig waren om dit te rechtvaardigen.