ECLI:NL:CRVB:2010:BO4361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4427 WWB + 08/4428 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de invordering van bijstandsbedragen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen

In deze zaak gaat het om hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin het beroep van appellanten tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen ongegrond werd verklaard. De appellanten, die een uitkering ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), waren het niet eens met de terugvordering van ten onrechte gemaakte kosten van bijstand door het College. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 16 november 2010 uitspraak gedaan.

De Raad stelt vast dat het College van appellanten ten onrechte gemaakte kosten van bijstand heeft teruggevorderd. Tot 1 februari 2007 vond de aflossing van deze schuld plaats door middel van inhouding op de bijstandsuitkering. Het College had het invorderingsbedrag vastgesteld op € 123,69 per maand, wat overeenkomt met 10% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Appellanten hebben aangevoerd dat zij aanzienlijke huur- en energieschulden hadden, en dat het College hiermee rekening had moeten houden bij het vaststellen van het aflossingsbedrag.

De Raad oordeelt dat uit de gedingstukken niet is gebleken dat de schulden van appellanten van dien aard waren dat huisuitzetting of afsluiting van energie dreigde. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat het College in redelijkheid tot het vastgestelde invorderingsbedrag heeft kunnen besluiten. De Raad bevestigt daarmee de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.C.F. Talman als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.J.M. Heijs als leden, in aanwezigheid van griffier C. de Blaeij. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 november 2010.

Uitspraak

08/4427 WWB
08/4428 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellant 1] en [appellant 2], beiden wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 juni 2008, 07/1046 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 16 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. S.T. Dieters, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, heeft meegedeeld dat hij mr. Dieters opvolgt als gemachtigde.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 13 oktober 2010. Partijen hebben zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Het College heeft van appellanten ten onrechte gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Tot 1 februari 2007 vond de aflossing van deze schuld van appellanten aan het College plaats door middel van inhouding op de door het College aan appellanten toegekende bijstand. Het ingevorderde bedrag bestond naast een maandelijkse inhouding uit de afboeking in mei van de maandelijkse reservering van het vakantiegeld. Het volledige bedrag kwam overeen met 10% van de voor appellanten geldende uitkeringsnorm.
1.2. Appellanten zijn per 1 februari 2007 verhuisd van [naam gemeente] naar [woonplaats]. Zij ontvangen sedertdien van de gemeente Midden-Drenthe een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.3. Bij besluit van 7 mei 2007, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 september 2007, heeft het College het invorderingsbedrag per 1 mei 2007 vastgesteld op € 123,69 per maand, zijnde 10% van de op dat moment geldende bijstandsnorm voor gehuwden.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellanten tegen het besluit van 6 september 2007 ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Appellanten hebben verwezen naar de gronden in bezwaar en beroep en in het bijzonder aangevoerd dat zij aanzienlijke huur- en energieschulden hadden, waarmee het College in overeenstemming met zijn beleid bij het vaststellen van de hoogte van het aflossingsbedrag rekening had moeten houden. Maandelijks werd extra afgelost voor de huur, waaruit volgens appellanten blijkt dat huisuitzetting dreigde. Voor de energieschuld hebben appellanten verwezen naar een brief van een incassobureau, waaruit zij afleiden dat afsluiting dreigde.
3.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat uit de gedingstukken niet is gebleken dat de schulden van dien aard waren dat huisuitzetting of afsluiting van energie dreigde. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad ook verder geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid tot het vastgestelde invorderingsbedrag heeft kunnen besluiten. Evenals de rechtbank acht ook de Raad van belang dat het College bij de invordering een preferente positie heeft ten opzichte van andere schuldeisers van appellanten.
3.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2010.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) C. de Blaeij.
HD