ECLI:NL:CRVB:2010:BO4361
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de invordering van bijstandsbedragen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen
In deze zaak gaat het om hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin het beroep van appellanten tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen ongegrond werd verklaard. De appellanten, die een uitkering ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), waren het niet eens met de terugvordering van ten onrechte gemaakte kosten van bijstand door het College. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 16 november 2010 uitspraak gedaan.
De Raad stelt vast dat het College van appellanten ten onrechte gemaakte kosten van bijstand heeft teruggevorderd. Tot 1 februari 2007 vond de aflossing van deze schuld plaats door middel van inhouding op de bijstandsuitkering. Het College had het invorderingsbedrag vastgesteld op € 123,69 per maand, wat overeenkomt met 10% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Appellanten hebben aangevoerd dat zij aanzienlijke huur- en energieschulden hadden, en dat het College hiermee rekening had moeten houden bij het vaststellen van het aflossingsbedrag.
De Raad oordeelt dat uit de gedingstukken niet is gebleken dat de schulden van appellanten van dien aard waren dat huisuitzetting of afsluiting van energie dreigde. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat het College in redelijkheid tot het vastgestelde invorderingsbedrag heeft kunnen besluiten. De Raad bevestigt daarmee de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.C.F. Talman als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.J.M. Heijs als leden, in aanwezigheid van griffier C. de Blaeij. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 november 2010.