ECLI:NL:CRVB:2010:BO4347
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de intrekking van haar bijstandsuitkering werd bevestigd. Appellante ontving sinds 1 juni 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor alleenstaanden. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft op basis van een onderzoek geconcludeerd dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met een medebewoner, [K.], op hetzelfde adres. Dit leidde tot de blokkering en intrekking van haar bijstandsuitkering per 1 juni 2007.
Tijdens de zitting op 13 oktober 2010 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar bezwaren tegen de intrekking van de bijstandsuitkering toegelicht. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door een ambtenaar. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante en [K.] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en dat er sprake is van wederzijdse zorg, wat een vereiste is voor de vaststelling van een gezamenlijke huishouding onder de WWB.
De Raad heeft de bevindingen van het College en de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat de rapporten en verklaringen voldoende bewijs bieden voor de aanwezigheid van wederzijdse zorg. Dit houdt in dat de betrokkenen niet alleen de woonlasten delen, maar ook op andere manieren voor elkaar zorgen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan op 16 november 2010.