de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 september 2008, 07/210 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 27 oktober 2010
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2010. Namens het Uwv is J.B. Snoek verschenen. Betrokkene is verschenen.
1. Betrokkene was in het genot van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toen zij zich op 16 december 2004 ziek meldde in verband met onder meer rugklachten. Betrokkene had al voet- en knieklachten die waren gerelateerd aan een ongeval in 1983 en operaties in 1993 en 1998. Verder waren er onder meer klachten aan de linker hand en de rechter elleboog.
2. Op 17 augustus 2006 heeft betrokkene een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet WIA). Nadat een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts betrokkene onder meer lichamelijk heeft onderzocht, is een voor haar geldende zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) opgesteld, en is bij besluit van 25 oktober 2006 vastgesteld dat vanaf 14 december 2006 geen recht ontstaat op een WIA-uitkering. Betrokkene heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dat bezwaar is betrokkene onderzocht door een voor het Uwv werkzame bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft de FML aangepast en aan de hand daarvan is betrokkene vervolgens een aantal functies voorgehouden die zij, met haar beperkingen, kan vervullen. Bij het thans bestreden besluit van 7 februari 2007 heeft het Uwv, voor zover hier van belang, het besluit van 25 oktober 2006 gehandhaafd en gesteld dat betrokkene vanaf 14 december 2006 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, zodat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
3.1. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft de orthopedisch chirurg H.J.A. Kruls als deskundige verzocht betrokkene te onderzoeken. Kruls heeft op 9 oktober 2007 gerapporteerd. Partijen hebben op deze rapportage gereageerd. Deze reacties zijn voorgelegd aan Kruls die daarop op 13 mei 2008 een nadere reactie heeft gegeven.
3.2. De conclusies van Kruls komen erop neer dat de beperkingen in het functioneren mede zijn beïnvloed door het overgewicht van betrokkene, en dat sprake is van rug-, knie-, heup- schouder- en polsklachten, bovenop blijvende instabiliteitsklachten van rechterbeen, rechterknie en rechtervoet. De belastbaarheidsprognose ten aanzien van werkhervatting was ongunstig en er was ook geen verbetering te verwachten in verband met de onwaarschijnlijk te realiseren gewichtsreductie. De beperkingen hadden volgens de deskundige een duurzaam of blijvend karakter. Volgens de deskundige waren de beperkingen die ten aanzien van betrokkene in de FML waren opgenomen, niet juist weergegeven.
3.3. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad doorslaggevende betekenis toegekend aan de bevindingen en conclusies van de geraadpleegde deskundige. Om die reden heeft de rechtbank dan ook geconcludeerd dat het bestreden besluit niet op een juiste grondslag berust, zodat het beroep gegrond is verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht is vernietigd.
4.1. Het Uwv heeft in hoger beroep gesteld dat de door de rechtbank geraadpleegde deskundige op een onjuiste wijze uitleg heeft gegeven aan de FML. Daarbij heeft het Uwv erop gewezen dat er geen verschil van inzicht lijkt te bestaan over de beperkingen. Wel is door het Uwv aangegeven dat de zwaarlijvigheid van betrokkene een andere betekenis heeft voor de bepaling van haar mogelijkheden.
4.2. De Raad heeft naar aanleiding van de gronden in hoger beroep een aantal vragen voorgelegd aan Kruls. In verband met diens pensionering en de overname van de praktijk, heeft diens opvolger, orthopedisch chirurg E.A. Hoebink, de vragen beantwoord. Op deze beantwoording heeft het Uwv gereageerd. Vervolgens heeft betrokkene een zienswijze ingebracht. Naar aanleiding daarvan heeft de Raad nogmaals een aantal vragen aan Hoebink voorgelegd. Diens beantwoording heeft geleid tot een nadere reactie van het Uwv.
4.3. De Raad heeft vervolgens orthopedisch chirurg dr. J.B.A. van Mourik als deskundige benoemd en heeft hem een aantal vragen over de gezondheidstoestand en de belastbaarheid van betrokkene voorgelegd. Op 13 juli 2010 heeft deze deskundige gerapporteerd en de vragen beantwoord. Van Mourik kon zich verenigen met de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van betrokkene en concludeerde dat betrokkene op 14 december 2006 in staat was tot het verrichten van de werkzaamheden, verbonden aan de voor haar geselecteerde functies.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Ingevolge artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig arbeidsongeschikt is.
5.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad worden de bevindingen en conclusies van een door de Raad geraadpleegde onafhankelijke deskundige gevolgd. Er is geen aanleiding om ten aanzien van dit geval van deze rechtspraak af te wijken. Weliswaar is in dit geval de door de rechtbank benoemde deskundige tot een andere waardering van de mogelijkheden van betrokkene gekomen, maar gelet op de rapportage van Van Mourik, en hetgeen door het Uwv is aangevoerd, berust die waardering op een verkeerde interpretatie van de betekenis van de FML dan wel de voorgehouden functies en niet zozeer op een onjuiste vaststelling van de lichamelijke beperkingen.
5.3. Betrokkene heeft, ook nog ter zitting, herhaald en benadrukt dat zij blijvend en geheel arbeidsongeschikt is. Haar standpunt wordt niet ondersteund door medische gegevens. Zoals zij ook ter zitting heeft aangegeven, heeft zij in verband met deze procedure geen deskundige geraadpleegd die eventueel een andere medische visie zou kunnen inbrengen. Nu de door de Raad benoemde deskundige zich kon verenigen met de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van betrokkene en tevens heeft aangegeven dat betrokkene de in dat verband voorgehouden functies kon verrichten, berust het bestreden besluit op een voldoende grondslag. De aangevallen uitspraak kan derhalve niet in stand blijven.
5.4. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.