09/5346 WAO en 09/5869 WAO
[appellant], wonende te [woonplaats] (België) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 augustus 2009, 08/3818 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 oktober 2010
Namens appellant heeft mr. J.A.K. Kuijpers, werkzaam bij FNV Bondgenoten te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarbij rapportages van de bezwaarverzekeringsarts P. van Muijen van 23 november 2009 en van de bezwaararbeidsdeskundige W.A.M.H. Heijmans van 24 november 2009 zijn overgelegd.
Bij brief van 23 oktober 2009 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar van 29 september 2009 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kuijpers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerker voor 38 uur per week. Op 6 juli 1989 is hij uitgevallen wegens hartklachten. In verband hiermee is hem na einde wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend, die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Appellant is in het kader van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten herbeoordeeld, in welk verband hij op 22 november 2007 is onderzocht door de verzekeringsarts P.J.P.K. Lux. Deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant medisch gezien in staat wordt geacht tot het verrichten van (duurzame) werkzaamheden, maar dat er beperkingen zijn ten aanzien van de fysieke belastbaarheid. Deze beperkingen zijn neergelegd in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 november 2007. Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de arbeidsdeskundige R. Bastiaens een aantal functies geselecteerd, die in overeenstemming worden geacht met de beperkingen van appellant en waarmee hij een zodanig inkomen kan verdienen dat sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van 27,78%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 22 april 2008 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 21 juni 2008 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%.
1.3. Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 april 2008, onder verwijzing naar een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Van Muijen van 19 augustus 2008, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 20 augustus 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv met de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts afdoende heeft gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn hartklachten, beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden en dat er geen aanleiding bestaat om hem beperkt te achten ten gevolge van zijn slaapapneu. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant voor een periode van meer dan tien jaar een urenbeperking noodzakelijk hebben geacht. In dat verband heeft de rechtbank geoordeeld dat de door de bezwaarverzekeringsarts gegeven motivering onvoldoende grondslag oplevert om de langdurig aangenomen urenbeperking te laten vervallen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de bezwaarverzekeringsarts nader te onderbouwen dat uit preventief en energetisch oogpunt niet langer aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Daarom is het besluit van 20 augustus 2008 vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat uit de stukken van zijn behandelaars genoegzaam voortvloeit dat het gevaarlijk voor hem is om werkzaamheden te verrichten en dat hij niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt. Voorts heeft hij gesteld dat zijn klachten met betrekking tot zijn slaapapneu wel bij de beoordeling hadden moeten worden betrokken, omdat deze - ook wanneer hulpmiddelen worden gebruikt - tot slaapproblemen leiden die direct van invloed zijn op zijn functioneren.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 29 september 2009 een nieuw besluit op bezwaar genomen waarbij het bezwaar tegen het besluit van 22 april 2008, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Van Muijen van 14 september 2009, opnieuw ongegrond is verklaard.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportages voldoende heeft gemotiveerd dat appellant over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt. In zijn rapportage van 19 augustus 2008 heeft hij aangegeven dat de verzekeringsarts terecht heeft geconcludeerd dat appellant is aangewezen op fysiek lichte arbeid, die weinig stresserend van aard is en dat niet is gebleken dat de belastbaarheid is gewijzigd. Met inachtneming van de in de FML vastgestelde beperkingen wordt appellant in staat geacht passende arbeid te verrichten. In zijn rapportage van 22 juni 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts, naar aanleiding van de in beroep overgelegde medische gegevens, aangegeven dat appellant niet voldoet aan de uitzonderingscriteria in het Schattingsbesluit waarbij kan worden voorbij gegaan aan het omschrijven van de belastbaarheid. Nu appellant in hoger beroep geen andersluidende medische gegevens heeft overgelegd, ziet de Raad geen aanleiding om het standpunt van appellant te volgen dat hij niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt.
5.2. Met betrekking tot de door appellant genoemde klachten ten gevolge van zijn slaapapneu heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 22 juni 2009 aangegeven dat deze klachten bij het eerste onderzoek door de verzekeringsarts in november 2007 niet zijn genoemd en dat deze goed zijn te behandelen met een mondbeugel of masker. Volledigheidshalve heeft hij opgemerkt dat wisseldiensten en nachtdiensten zeer beperkt waren, zodat een adequaat slaap-waakpatroon vanuit dit oogpunt bezien reeds gehonoreerd was. Deze motivering acht de Raad voldoende overtuigend en hij ziet, nu ook met betrekking tot deze klachten in hoger beroep geen nadere medische informatie is overgelegd, geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen.
5.3. Gelet op hetgeen onder 5.1 en 5.2 is overwogen komt de Raad dan ook tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.4. Appellant heeft gemotiveerd aangegeven dat met het besluit van 29 september 2009 niet geheel tegemoet is gekomen aan zijn bezwaar. Gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, zal de Raad het beroep van appellant daarom aanmerken als mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van
29 september 2009.
5.5. In de aan het besluit van 29 september 2009 ten grondslag liggende rapportage van 14 september 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts Van Muijen een aanvullende motivering gegeven voor het laten vervallen van de medische urenbeperking. Hij heeft daarbij aangegeven dat de verzekeringsartsen in het verleden met name hebben aangesloten bij de subjectieve beleving, zoals weergegeven door appellant, waarbij deze vijf tot zes uur per dag werkzaam was en aangaf nadien relatieve rust te genieten. Uit de in 2001 overgelegde medische informatie blijkt volgens de bezwaarverzekeringsarts dat de subjectieve beleving van ervaren klachten, zoals weergegeven door appellant, niet in de pas lopen met klinische parameters van belastingonderzoek. Hij heeft verwezen naar zijn rapportage van 22 juni 2009, waarin hij heeft aangegeven dat bij een belastbaarheid, zoals bij appellant vastgesteld middels ergometrie, een arbeidsprestatie mogelijk is die aansluit bij lichte beroepsmatige werkzaamheden zoals bureauwerkzaamheden en licht reparatiewerk. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is uit energetisch oogpunt dan ook geen beperking in arbeidsduur noodzakelijk. Een beperking in arbeidsduur vanuit preventief oogpunt acht hij eveneens niet aan de orde indien in arbeidstaken rekening wordt gehouden met de verminderde belastbaarheid.
5.6. De Raad overweegt dat door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 14 september 2009 slechts wordt verwezen naar de bekende gegevens die reeds ten grondslag lagen aan het vernietigde besluit op bezwaar van 20 augustus 2008 en dat overigens wordt volstaan met een andersluidende interpretatie van de gegevens die in het verleden wel tot het aannemen van een urenbeperking hebben geleid. Daarmee heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad, en gelet op het door het Uwv niet aangevochten oordeel van de rechtbank over de tekortschietende motivering bij het laten vervallen van de urenbeperking, niet op genoegzame wijze onderbouwd dat uit preventief en energetisch oogpunt niet langer aanleiding bestaat om de urenbeperking te handhaven en daarom niet op juiste wijze uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. Het voorgaande betekent dat het besluit op bezwaar van 29 september 2009, waarbij de herziening van de WAO-uitkering van appellant is gehandhaafd, niet op een deugdelijke medische grondslag berust en derhalve wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd.
5.7. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het beroep van appellant voor zover dat is gericht tegen het besluit van 29 september 2009 slaagt en dat het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant met inachtneming van deze uitspraak.
6. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant wegens verleende rechtsbijstand in hoger beroep tot een bedrag van € 874,--.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 29 september 2009 gegrond;
Vernietigt het besluit van 29 september 2009;
Bepaalt dat het Uwv met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar van appellant;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 874,--;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 110,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.