ECLI:NL:CRVB:2010:BO1973
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de arbeidsongeschiktheid en de toepassing van artikel 39a van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv had moeten toetsen of er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 39a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Raad oordeelt echter dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door deze toetsing te eisen, aangezien betrokkene dit artikel niet ter sprake had gebracht in haar beroep. De Raad concludeert dat de rechtbank niet bevoegd was om dit artikel aan haar uitspraak ten grondslag te leggen, en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De zaak betreft een betrokkene die na een bedrijfsongeval in 1999 arbeidsongeschikt raakte en een WAO-uitkering ontving. Na een herziening van haar uitkering in 2005, meldde zij zich in 2006 ziek met nieuwe klachten. Het Uwv besloot haar uitkering ongewijzigd te laten, wat door betrokkene werd bestreden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit gegrond, maar de Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank niet had moeten oordelen over de toepassing van artikel 39a van de WAO, omdat dit niet in het geding was gebracht door betrokkene.
De Raad bevestigt dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de conclusies die hieruit zijn getrokken, niet onjuist zijn. De Raad concludeert dat er geen voldoende aanknopingspunten zijn om de opvatting van betrokkene te volgen dat haar beperkingen onvoldoende zijn erkend. De Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.