ECLI:NL:CRVB:2010:BO1968
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies in hoger beroep
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 oktober 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij uitsluitend de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit ter beoordeling lag. De rechtbank had eerder de medische grondslag van de uitkering bevestigd, maar had twijfels over de arbeidskundige grondslag. Het Uwv had de uitkering van appellant, die voorheen was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, herzien naar 15 tot 25% per 16 augustus 2005. Appellant was het niet eens met deze herziening en had bezwaar aangetekend, wat leidde tot een nieuwe uitspraak van de rechtbank in 2006.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de functies die aan de herziening ten grondslag lagen, niet geschikt waren in medisch opzicht en wat betreft opleidingsniveau. Het Uwv heeft echter in hoger beroep toegelicht waarom deze functies wel geschikt zijn. De Raad heeft geoordeeld dat de eerder vastgestelde beperkingen van appellant in rechte vaststaan en dat de functies in medisch opzicht en qua opleidingsniveau passend zijn. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, voor zover deze was aangevochten, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de arbeidskundige grondslag in het kader van de herziening van WAO-uitkeringen en de rol van de bezwaararbeidsdeskundige in het proces. De Raad heeft de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige als voldoende onderbouwd beschouwd, waardoor de gronden van appellant niet konden slagen.